Vanmiddag had ik een jongeman van een jaar of 10 in de taxi. Onderweg bemerkte ik dat hij mij van opzij zat aan te staren, dus ik vroeg hem wat er door zijn hoofd ging. Enigszins tot mijn verwondering gaf hij als antwoord: “Jij ziet er niet uit alsof je nog in Sinterklaas gelooft.” Lachend bekende ik hem dat geloven in Sinterklaas inderdaad al een flink aantal jaren niet meer in mijn woordenboek voorkomt. “Maar waarom vraag je dat?” En terwijl hij gerustgesteld rechtop ging zitten zei hij: “Dan kan ik je met een gerust hart vertellen wat ik van Sinterklaas wil hebben!” Om vervolgens een hele waslijst aan pistolen, geweren en andere schietijzers af te ratelen, voorzien van de meest fantastische namen, en alle technische specificaties als grootte van de patroonhouder en manier van laden.
Nu begin ik niet snel het allerslechtste van andere mensen te denken, maar dit knaapje klonk toch wel erg verdacht veel als ‘terrorist-in-spé’, dus ik informeerde voorzichtig, zo langs mijn neus weg, naar de contacten bij wie hij al dit wapentuig zou kunnen betrekken. Tot mijn grote opluchting bleek dat toch de speelgoedwinkel. Maar het antwoord op de vraag op wie of wat hij zo’n magazijn van 100 projectielen dan ging leegschieten bleef hij me schuldig.
Een van mijn andere vaste passagier leeft in de veronderstelling dat het zéér binnenkort Kerst is. Op zich een vreemd statement, want zijn tijdsbesef bestaat voornamelijk uit vandaag én morgen. En omdat Kerst toch nog bijna twee maanden van ons verwijderd is, besloot ik uit te zoeken waar deze overtuiging vandaan komt.
Het kostte me een aantal dagen voor ik mijn vinger er op kon leggen, maar vandaag pas zag ik het licht dat hij al zoveel eerder zag. Op een aantal punten in onze route komen we langs winkels met woonaccessoires, en vandaag kwam er weer een opmerking over de naderende Kerst op het precieze moment dat we zo’n winkel passeerden. En wat blijkt, in de etalage staan van die vreselijke witgeverfde takken met ledlampjes erin! En dan blijkt zo’n associatie opeens een heel stuk minder uit de lucht gegrepen.
Van één goedbedoelde actie heb ik inmiddels al spijt. Een van mijn vaste passagiers stond op het punt om jarig te worden, en begon mij ruim een week van te voren daarvan al op de hoogte te stellen. En dan niet één keer, maar dagelijks meerdere keren. Ik kon het dus niet vergeten, noch negeren. Dus toog ik een dag voor haar Grote Dag naar de Appie en kocht daar een paar slingers, met in mijn achterhoofd: ‘Dan zul je het ook weten meid!”, om de bus te versieren. Succes was de volgende ochtend gegarandeerd. Op het moment dat ze de bus in stapte verscheen er een dikke grijns op haar gezicht die er de gehele dag niet meer af was te branden. Helemaal happy dus, en iedereen moest het vervolgens horen én zien. Probleem is echter dat ik nu van alle kanten hints krijg, en ‘stil’ kun je ze echt niet noemen, over de volgende die verjaart. Dus als u komende donderdag een taxibus met slingers door het Eindhovense verkeer ziet manouvreren, grote kans dat ik dat dan ben…
07-11-11
Ik ben dit Blog begonnen om een podium te hebben voor mijn gedachten. Alle teksten, meningen en afbeeldingen op deze blog zijn dan ook van mij en van mij alleen. Het is dan ook niet toegestaan om tekst/delen van tekst/afbeeldingen etc van deze blog te gebruiken zonder mijn uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming. Als je wilt reageren op een bericht of iets anders wilt zeggen of mededelen dan lees of hoor ik dat graag!
maandag 7 november 2011
donderdag 20 oktober 2011
Peuters & iPhones
De Amerikaanse onderzoeker Michael Levine, directeur van het Joan Ganz Coony Center, vindt het geen enkel probleem als kinderen al op zéér jonge (peuter-) leeftijd kennis maken met smartphones en computertablets. “Hun hersenen worden getraind en het intelligentieniveau stijgt” zegt hij. De weerstand bij veel ouders tegen besmetting met het iPhone virus op een dermate jonge leeftijd noemt hij ‘betweterig’ en Calvinistisch’.
Ondanks het feit dat ik zelf géén kinderen heb, en ook al niet erg Calvinistisch ben ingesteld, kan ik het alleen maar grondig met Levine oneens zijn! Het spreekt voor zich dat onze kinderen moeten leren om met de beschikbare techniek om te gaan. Deze maakt tenslotte een groot deel van hun toekomst uit. Maar ik betwijfel sterk of dat al op de peuterleeftijd moet. Peuterhersenen kunnen op vele andere manieren geprikkeld en gestimuleerd worden, zonder daarbij de deur meteen open te zetten voor alle gevaren en ongewenste blootstellingen die tegenwoordig inherent zijn aan de wereld achter het touchscreen.
Ik plaats dan ook grote vraagtekens bij het verhaal van Levine. Willen we kinderen op die leeftijd echt al de boodschap mee geven dat de wereld niet groter behoeft te zijn dan die van het betreffende computerscherm? Mijns inziens is het een absoluut verkeerd signaal als kinderen op die leeftijd al leren dat elk probleem en elke uitdagingen die je in het leven tegen komt, opgelost kan worden als je de juiste App maar hebt gedownload, op een knopje hebt gedrukt, of met je vinger over een schermpje hebt bewogen.
Tussen de kaften van kinderboeken ligt ook een heel universum verborgen dat erom vraagt om verkend te worden. De kans dat een van de schurken daaruit verkeerde plannen met uw kind heeft en die ook ten uitvoer brengt is nagenoeg verwaarloosbaar. Bovendien stimuleert (samen) lezen de fantasie van het kind veel meer dan een vooraf elders gecreëerde digitale wereld.
In tegenspraak van Levine ben ik van mening dat juist de huidige generatie kinderen vooral, en zo lang mogelijk, de kans moeten hebben om kind te zijn, met andere kinderen te spelen en te zo de wereld te ontdekken. Ze hebben tenslotte nog een heel overprikkeld leven voor zich. Het is nergens voor nodig om daar al op zo’n jonge leeftijd mee te beginnen.
20-10-11
Ondanks het feit dat ik zelf géén kinderen heb, en ook al niet erg Calvinistisch ben ingesteld, kan ik het alleen maar grondig met Levine oneens zijn! Het spreekt voor zich dat onze kinderen moeten leren om met de beschikbare techniek om te gaan. Deze maakt tenslotte een groot deel van hun toekomst uit. Maar ik betwijfel sterk of dat al op de peuterleeftijd moet. Peuterhersenen kunnen op vele andere manieren geprikkeld en gestimuleerd worden, zonder daarbij de deur meteen open te zetten voor alle gevaren en ongewenste blootstellingen die tegenwoordig inherent zijn aan de wereld achter het touchscreen.
Ik plaats dan ook grote vraagtekens bij het verhaal van Levine. Willen we kinderen op die leeftijd echt al de boodschap mee geven dat de wereld niet groter behoeft te zijn dan die van het betreffende computerscherm? Mijns inziens is het een absoluut verkeerd signaal als kinderen op die leeftijd al leren dat elk probleem en elke uitdagingen die je in het leven tegen komt, opgelost kan worden als je de juiste App maar hebt gedownload, op een knopje hebt gedrukt, of met je vinger over een schermpje hebt bewogen.
Tussen de kaften van kinderboeken ligt ook een heel universum verborgen dat erom vraagt om verkend te worden. De kans dat een van de schurken daaruit verkeerde plannen met uw kind heeft en die ook ten uitvoer brengt is nagenoeg verwaarloosbaar. Bovendien stimuleert (samen) lezen de fantasie van het kind veel meer dan een vooraf elders gecreëerde digitale wereld.
In tegenspraak van Levine ben ik van mening dat juist de huidige generatie kinderen vooral, en zo lang mogelijk, de kans moeten hebben om kind te zijn, met andere kinderen te spelen en te zo de wereld te ontdekken. Ze hebben tenslotte nog een heel overprikkeld leven voor zich. Het is nergens voor nodig om daar al op zo’n jonge leeftijd mee te beginnen.
20-10-11
Labels:
Calvinistisch,
hersenen,
intelligentie,
iPad,
iPhone,
Joan Ganz Coony Center,
Michael Levine,
ouders,
peuters,
touchscreen,
trainen,
verhoogd,
weerstand
maandag 10 oktober 2011
Complottheorieën
Er is de afgelopen week al meermalen, al dan niet besmuikt, gelachen om de NS. Want welke idioot bedenkt nu zo’n belachelijk idee als de plaszak? Buiten het feit dat dit alleen voor mannen een tijdelijke oplossing biedt, ik denk dat niemand het gaat waarderen als iemand in een bomvolle trein zo’n zak staat vol te plassen.
Maar even later zag ik het licht! Die duivelse NS toch! Want wat worden we eigenlijk geacht met zo’n volle plaszak te doen? Precies, inleveren bij de NS! En laat de fabrikant nu breeduit op tv hebben verklaard dat de opgevangen urine in een soort gel veranderd. En wat zegt de NS vervolgens toe om op de rails te smeren tegen de blaadjes? Een ‘gel’ ja…. Toeval? Ik denk van niet. Dit valt nog net niet onder ‘uitknijpen van de reiziger’, maar het riekt!
Ook zie ik mij genoodzaakt u te waarschuwen voor een ander apparaat. Het oogt zéér onschuldig, maar dat is ook precies de bedoeling! Over welk apparaat ik het heb? De Ergorapido 2-in-1 van Electrolux! In de reclame wordt vrolijk aangekondigd dat het apparaat “als gewone stofzuiger kan worden gebruikt.” En als men zoiets over een stofzuiger gaat zeggen, gaan mijn nekharen recht overeind staan.
Dus maar even dieper in de productomschrijving gedoken. Voor een argeloze lezer valt daar niet veel op aan te merken, zo slim zijn ze bij Electrolux nu ook wel weer. Maar het zijn zoals altijd de kleine lettertjes waarin het venijn zit. Zo heeft dit apparaat bijvoorbeeld een afneembare kruimeldief op de steel. Wie koopt of gebruikt die dingen tenslotte tegenwoordig nog? Da’s zóóó jaren tachtig! En het werkelijke venijn zit hem ook bepaald niet in het dubbeldraaiende vloermondstuk waardoor je er gemakkelijk mee kunt manoeuvreren. En ook zeker niet in de cyclonische werking en gemotoriseerde borstel voor perfecte stofopname. Het ding pretendeert tenslotte een stofzuiger te zijn.
Bij de laatste twee aanprijzingen wist ik het opeens. Het ding is niet alleen snoerloos, en bezit dus een accu waarmee je moeiteloos 80 m2 kunt zuigen, wat natuurlijk weer véél te weinig m2 zijn voor de wat groter behuisden. Maar het werkelijke probleem zit hem natuurlijk in de verlichting. De verlichting? Ja, de verlichting! Electrolux heeft zich namelijk tot taak gesteld ons te doen geloven dat een stofzuiger, zo’n apparaat waarmee je stof van de vloer opzuigt, tegenwoordig voorzien moet zijn van verlichting. En waarom? Omdat je het stof dan beter ziet liggen!
En gelooft u die lezing? Ik niet! Ik kan je het stof zonder verlichting zo ook wel aanwijzen! De enige reden die ik kan bedenken om een stofzuiger van een koplamp te voorzien, is om de camera bij te lichten die ze er gratis (en zéér stiekem) voor je hebben ingebouwd! En die oh zo handige kruimeldief op de steel? Niets anders dan een vermomde data en voicerecorder. Zodra u met uw gloednieuwe stofzuiger door het huis gaat om het van stof te ontdoen, wordt elke centimeter van uw IKEA-interieur haarscherp vastgelegd en opgeslagen. Ik zou dus maar vooraf héél goed nadenken wat u aantrekt, of juist niet aantrekt, zodra u met dit huishoudwonder aan de slag gaat!
Oh ja, dat snoerloze is trouwens ook niet zomaar! Want waar bergen we onze stofzuiger op als we er mee klaar zijn? In een donkere kast! Alle tijd dus om, zogenaamd tijdens het ‘opladen’, alle verzamelde data door te seinen naar.. Tja, naar wie eigenlijk? Ik heb op dit moment maar één verdachte, en dat is de belastingdienst. Die wil bijvoorbeeld dolgraag weten hoeveel platte beeldbuizen en van welk formaat u in huis heeft. En het aantal en soort spelcomputers. Hoeveel tandenborstels zijn er in gebruik? Hoeveel paar schoenen zwerven er in de gang? Strookt dat allemaal wel met uw inkomen? En uw woonoppervlak? Ligt dat ver boven de 80 m2? Waar betaalt u dat van dan?
Het spreek voor zich dat Electrolux desgevraagd in alle toonaarden zal ontkennen dat zij zich met zulke praktijken inlaten. Als je echter zou vragen waar deze apparaten worden geproduceert, moet u niet schrikken als dat in een ver en Aziatisch land blijkt te zijn. Nemen ze het daar zo nauw met de mensenrechten? Wordt elke geproduceerde stofzuiger door een medewerker van Electrolux afzonderlijk gecontroleerd dat er nooit en te nimmer méér onderdelen in terecht komen dan op de werktekening staat aangegeven? Nou dan!
10-10-11
Maar even later zag ik het licht! Die duivelse NS toch! Want wat worden we eigenlijk geacht met zo’n volle plaszak te doen? Precies, inleveren bij de NS! En laat de fabrikant nu breeduit op tv hebben verklaard dat de opgevangen urine in een soort gel veranderd. En wat zegt de NS vervolgens toe om op de rails te smeren tegen de blaadjes? Een ‘gel’ ja…. Toeval? Ik denk van niet. Dit valt nog net niet onder ‘uitknijpen van de reiziger’, maar het riekt!
Ook zie ik mij genoodzaakt u te waarschuwen voor een ander apparaat. Het oogt zéér onschuldig, maar dat is ook precies de bedoeling! Over welk apparaat ik het heb? De Ergorapido 2-in-1 van Electrolux! In de reclame wordt vrolijk aangekondigd dat het apparaat “als gewone stofzuiger kan worden gebruikt.” En als men zoiets over een stofzuiger gaat zeggen, gaan mijn nekharen recht overeind staan.
Dus maar even dieper in de productomschrijving gedoken. Voor een argeloze lezer valt daar niet veel op aan te merken, zo slim zijn ze bij Electrolux nu ook wel weer. Maar het zijn zoals altijd de kleine lettertjes waarin het venijn zit. Zo heeft dit apparaat bijvoorbeeld een afneembare kruimeldief op de steel. Wie koopt of gebruikt die dingen tenslotte tegenwoordig nog? Da’s zóóó jaren tachtig! En het werkelijke venijn zit hem ook bepaald niet in het dubbeldraaiende vloermondstuk waardoor je er gemakkelijk mee kunt manoeuvreren. En ook zeker niet in de cyclonische werking en gemotoriseerde borstel voor perfecte stofopname. Het ding pretendeert tenslotte een stofzuiger te zijn.
Bij de laatste twee aanprijzingen wist ik het opeens. Het ding is niet alleen snoerloos, en bezit dus een accu waarmee je moeiteloos 80 m2 kunt zuigen, wat natuurlijk weer véél te weinig m2 zijn voor de wat groter behuisden. Maar het werkelijke probleem zit hem natuurlijk in de verlichting. De verlichting? Ja, de verlichting! Electrolux heeft zich namelijk tot taak gesteld ons te doen geloven dat een stofzuiger, zo’n apparaat waarmee je stof van de vloer opzuigt, tegenwoordig voorzien moet zijn van verlichting. En waarom? Omdat je het stof dan beter ziet liggen!
En gelooft u die lezing? Ik niet! Ik kan je het stof zonder verlichting zo ook wel aanwijzen! De enige reden die ik kan bedenken om een stofzuiger van een koplamp te voorzien, is om de camera bij te lichten die ze er gratis (en zéér stiekem) voor je hebben ingebouwd! En die oh zo handige kruimeldief op de steel? Niets anders dan een vermomde data en voicerecorder. Zodra u met uw gloednieuwe stofzuiger door het huis gaat om het van stof te ontdoen, wordt elke centimeter van uw IKEA-interieur haarscherp vastgelegd en opgeslagen. Ik zou dus maar vooraf héél goed nadenken wat u aantrekt, of juist niet aantrekt, zodra u met dit huishoudwonder aan de slag gaat!
Oh ja, dat snoerloze is trouwens ook niet zomaar! Want waar bergen we onze stofzuiger op als we er mee klaar zijn? In een donkere kast! Alle tijd dus om, zogenaamd tijdens het ‘opladen’, alle verzamelde data door te seinen naar.. Tja, naar wie eigenlijk? Ik heb op dit moment maar één verdachte, en dat is de belastingdienst. Die wil bijvoorbeeld dolgraag weten hoeveel platte beeldbuizen en van welk formaat u in huis heeft. En het aantal en soort spelcomputers. Hoeveel tandenborstels zijn er in gebruik? Hoeveel paar schoenen zwerven er in de gang? Strookt dat allemaal wel met uw inkomen? En uw woonoppervlak? Ligt dat ver boven de 80 m2? Waar betaalt u dat van dan?
Het spreek voor zich dat Electrolux desgevraagd in alle toonaarden zal ontkennen dat zij zich met zulke praktijken inlaten. Als je echter zou vragen waar deze apparaten worden geproduceert, moet u niet schrikken als dat in een ver en Aziatisch land blijkt te zijn. Nemen ze het daar zo nauw met de mensenrechten? Wordt elke geproduceerde stofzuiger door een medewerker van Electrolux afzonderlijk gecontroleerd dat er nooit en te nimmer méér onderdelen in terecht komen dan op de werktekening staat aangegeven? Nou dan!
10-10-11
woensdag 10 augustus 2011
Besluit!
Weigerambtenaren mogen op grond van gewetensbezwaren weigeren om paren van gelijk geslacht te trouwen. Dat zo’n huwelijk bij wet is geregeld, maakt daarbij blijkbaar niets uit.De ambtenaar mag dan blijkbaar iets weigeren dat bij wet is toegestaan. Vreemd!
Nu ben ik geen ambtenaar, en gelden voor mij dus andere regels. Maar hoe meer ik het nieuws volg en hoe meer ik kranten lees, hoe meer ik last begin te krijgen van mijn eigen geweten. Mijn geweten begint zelfs enorm bezwaard te voelen.
Dagelijks kunnen we vernemen dat er miljarden worden gestort in een noodfonds voor landen die het de afgelopen jaren niet al te nauw hebben genomen met de Europese afspraken. Dat geld is van ons allemaal, dat brengen we samen op. Tegelijkertijd lees ik dat een opstappend directeur van een zorginstelling een jaarsalaris meekrijgt. Dat hij zijn zaakjes bepaald niet goed voor elkaar had, doet blijkbaar niet ter zake. Ook niet dat er door nalatigheid onder zijn bewind mensen zijn overleden.
Aan de andere kant kent ons land voedselbanken, mensen die ontslagen worden omdat ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt, astronomische eigen bijdragen, uitgekleed onderwijs, onmenselijke bezuinigingen op de zorg, steeds hogere maandelijkse nota’s voor elementaire levensbehoeften, en zo kan ik nog wel even doorgaan! Ik kan het allemaal niet meer met elkaar rijmen. En daarom heb ik vanmorgen een kloek en weloverwogen besluit genomen: ik word Weigerburger!
Vanaf morgen betaal ik aan de benzinepomp nog alleen het gedeelte van de literprijs dat bestemd is voor de pomphouder en de oliemaatschappij. En die berekening is best eenvoudig. Bij eurobenzine trek je van het totaalbedrag het aantal liters maal één euro af, en klaar. Voor diesel zijn is dat vijfenzeventig cent per liter.
Ook bij het sigarenmagazijn ga ik hetzelfde besluit toepassen. Daar is de bijdrage aan de staatskas ook zo’n 75% per pakje. Het is even rekenen, maar als je de som eenmaal hebt gemaakt, valt het best mee.
Ik hoor de criticasters al hardop roepen dat ik zo de samenleving in gevaar ga brengen, maar dat zij dan zo. Ik denk dat het risico dat Nederland door mijn actie loopt, absoluut in het niet valt bij de acties, of het complete gebrek daaraan, van de politiek. Als het de bedoeling is dat de burger, ik dus, zijn eigen broek gaat ophouden, heb ik daar wel de middelen en de mogelijkheden voor nodig. Met de 2,5 banen die mijn liefste en ik samen hebben zou dat haast wel mogelijk moeten zijn, maar de praktijk blijkt anders. Pijnlijk anders. En bij de overheid aankloppen is zinloos, want als werknemer en zelfstandig ondernemer kan ik helemaal nergens uit de Staatsruif mee-eten.
Nu de politiek maar met dergelijke absurde bedragen blijft smijten en mij daarvoor steeds de rekening denkt te kunnen sturen, zet ik dus vanaf nu mijn maatje 48 dwars. Ik word Weigerburger. Ik doe dus even niet meer mee met het Eén-Europa circus en ga, net als die Zuidelijke Politici, nu eerst eens voor mij, mijn eigen dierbaren, en mijn directe omgeving zorgen. Ik ben er zeker van dat de euro’s die ik rechtstreeks in de lokale economie investeer véél meer, en veel directer, rendement opleveren ze maar weer braaf af te dragen aan de Staatskas. De kans dat ik er dan nog iets van terugzie is verwaarloosbaar klein.
10-08-11
Nu ben ik geen ambtenaar, en gelden voor mij dus andere regels. Maar hoe meer ik het nieuws volg en hoe meer ik kranten lees, hoe meer ik last begin te krijgen van mijn eigen geweten. Mijn geweten begint zelfs enorm bezwaard te voelen.
Dagelijks kunnen we vernemen dat er miljarden worden gestort in een noodfonds voor landen die het de afgelopen jaren niet al te nauw hebben genomen met de Europese afspraken. Dat geld is van ons allemaal, dat brengen we samen op. Tegelijkertijd lees ik dat een opstappend directeur van een zorginstelling een jaarsalaris meekrijgt. Dat hij zijn zaakjes bepaald niet goed voor elkaar had, doet blijkbaar niet ter zake. Ook niet dat er door nalatigheid onder zijn bewind mensen zijn overleden.
Aan de andere kant kent ons land voedselbanken, mensen die ontslagen worden omdat ze een bepaalde leeftijd hebben bereikt, astronomische eigen bijdragen, uitgekleed onderwijs, onmenselijke bezuinigingen op de zorg, steeds hogere maandelijkse nota’s voor elementaire levensbehoeften, en zo kan ik nog wel even doorgaan! Ik kan het allemaal niet meer met elkaar rijmen. En daarom heb ik vanmorgen een kloek en weloverwogen besluit genomen: ik word Weigerburger!
Vanaf morgen betaal ik aan de benzinepomp nog alleen het gedeelte van de literprijs dat bestemd is voor de pomphouder en de oliemaatschappij. En die berekening is best eenvoudig. Bij eurobenzine trek je van het totaalbedrag het aantal liters maal één euro af, en klaar. Voor diesel zijn is dat vijfenzeventig cent per liter.
Ook bij het sigarenmagazijn ga ik hetzelfde besluit toepassen. Daar is de bijdrage aan de staatskas ook zo’n 75% per pakje. Het is even rekenen, maar als je de som eenmaal hebt gemaakt, valt het best mee.
Ik hoor de criticasters al hardop roepen dat ik zo de samenleving in gevaar ga brengen, maar dat zij dan zo. Ik denk dat het risico dat Nederland door mijn actie loopt, absoluut in het niet valt bij de acties, of het complete gebrek daaraan, van de politiek. Als het de bedoeling is dat de burger, ik dus, zijn eigen broek gaat ophouden, heb ik daar wel de middelen en de mogelijkheden voor nodig. Met de 2,5 banen die mijn liefste en ik samen hebben zou dat haast wel mogelijk moeten zijn, maar de praktijk blijkt anders. Pijnlijk anders. En bij de overheid aankloppen is zinloos, want als werknemer en zelfstandig ondernemer kan ik helemaal nergens uit de Staatsruif mee-eten.
Nu de politiek maar met dergelijke absurde bedragen blijft smijten en mij daarvoor steeds de rekening denkt te kunnen sturen, zet ik dus vanaf nu mijn maatje 48 dwars. Ik word Weigerburger. Ik doe dus even niet meer mee met het Eén-Europa circus en ga, net als die Zuidelijke Politici, nu eerst eens voor mij, mijn eigen dierbaren, en mijn directe omgeving zorgen. Ik ben er zeker van dat de euro’s die ik rechtstreeks in de lokale economie investeer véél meer, en veel directer, rendement opleveren ze maar weer braaf af te dragen aan de Staatskas. De kans dat ik er dan nog iets van terugzie is verwaarloosbaar klein.
10-08-11
Labels:
belasting,
bezwaard,
diesel,
euro,
Europa,
gelijk,
geslacht,
geweten,
Griekenland,
noodfonds,
sigaretten,
vertrekpremie,
weigerambtenaar,
weigerburger,
zuid
vrijdag 29 juli 2011
Zit
Van de schepselen waarmee wij onze planeet delen, is de vlieg niet bepaald de slimste. Vooral niet het exemplaar dat momenteel met mij mijn kantoor deelt.
Je zou toch zo langzamerhand mogen verwachten dat een insect als de vlieg inmiddels zo aan huizen en kantoren is gewend, dat hij de uitgang wel weer zou kunnen vinden door de luchtstroom in tegengestelde richting te volgen. Maar niets is minder waar. Deze vlieg heeft heel andere ideeën.
Na een paar keer rond, en één keer tegen mijn hoofd te zijn gevlogen, ontdekte het beestje dat zijn weg duidelijk geblokkeerd was. Maar in plaats van het dan in een andere richting te proberen, neemt de vlieg een ‘aanvliegje’ en probeert het op dezelfde plek nog een keer! Met even weinig succes overigens. Bezorgd kan ik het dan weer niet laten me af te vragen of zo’n vlieg aan die dubbele aanvlieging dan geen enorme hoofdpijn heeft overgehouden. Maar nee, de vlieg vliegt ongestoord verder en neemt plaats op de niet-slingerende-slinger van de klok.
Vreemd eigenlijk, dat een insect zijn naam kan ontlenen aan één van zijn activiteiten. Zoals ik het beestje nu al enige tijd van afstand bestudeer, zou het evengoed een ‘zit’ kunnen zijn, een ‘hang’, of een ‘loop’, al naar gelang welke activiteit hij ontplooit op dat moment. Maar nee, iemand heeft ooit bedacht dat het beestje als ‘vlieg’ door het korte leven moest. Ik kan dan alleen maar hopen dat aan die naamkeuze een grondige studie vooraf is gegaan waarin de activiteit ‘vliegen’ exponentieel vaker werd waargenomen dan ‘zitten’ of ‘lopen’, maar ik betwijfel het.
Gelukkig heeft de naamgevende wetenschapper gekozen voor een benaming van een activiteit die ook door kinderogen mag worden aanschouwd, want het had erger gekund! Ik neem tenminste aan dat vliegen ook ‘vogelen’ om voor voldoende nageslacht te zorgen. Dan had het beestje ‘vogel’ geheten. Met alle verwarring van dien met alle gevederde of gebraden soortgenoten. Dan was het wel weer héél onoverzichtelijk geworden.
Nee, ik ben dan toch blij dat deze mysterieuze wetenschapper voor een activiteit heeft gekozen die het insect doet onderscheiden van alle anderen. Och nee, een vogel vliegt tenslotte ook. Net als een vliegtuig, maar da’s dan weer geen dier geloof ik. Ik raak er bijna van in de war zeg! Maar wat is dan een goede benaming voor dit beest? Een ‘bots’? Een ‘verveel’? Een ‘zoem’? Ik heb het beestje al die dingen in het afgelopen half uur zien of voorbij horen komen. Maar blijkbaar geeft het beest zelf de voorkeur aan ‘zit’ want de slinger zit blijkbaar lekker.
In ons huishouden is ‘zit’ of ‘loop’ trouwens allang geen beschikbare soortnaam meer, want alles wat insect is (of zou kunnen zijn) kan aan bovengenoemde omschrijvingen voldoen. Als er op het geel-gerookte plafond een zwarte plek verschijnt, kan deze ternauwernood getolereerd worden zolang het een ‘zit’ blijft. Een ‘loop’ veroorzaakt al behoorlijk wat meer rumoer. En als het een geleedpotige betreft, de soort die bij mijn lief een panische angst oproept, dan spreken we vaak over een ‘ren’ of een ‘gil’. Wat trouwens dan weer, in die volgorde, op de spin en op mijn wederhelft kan slaan.
Voor dit ene exemplaar is de vraag over een benaming overigens louter retorisch geworden. Ik zéér korte tijd is hij, aan de irritatiefactor vermoed ik eigenlijk dat het een zij was, verworden van ‘zit’ tot ‘bots’ en vervolgens van ‘verveel’ tot de laatst mogelijke categorie: ‘plat’.
Zij Ruste in Vrede.
29-07-11
Je zou toch zo langzamerhand mogen verwachten dat een insect als de vlieg inmiddels zo aan huizen en kantoren is gewend, dat hij de uitgang wel weer zou kunnen vinden door de luchtstroom in tegengestelde richting te volgen. Maar niets is minder waar. Deze vlieg heeft heel andere ideeën.
Na een paar keer rond, en één keer tegen mijn hoofd te zijn gevlogen, ontdekte het beestje dat zijn weg duidelijk geblokkeerd was. Maar in plaats van het dan in een andere richting te proberen, neemt de vlieg een ‘aanvliegje’ en probeert het op dezelfde plek nog een keer! Met even weinig succes overigens. Bezorgd kan ik het dan weer niet laten me af te vragen of zo’n vlieg aan die dubbele aanvlieging dan geen enorme hoofdpijn heeft overgehouden. Maar nee, de vlieg vliegt ongestoord verder en neemt plaats op de niet-slingerende-slinger van de klok.
Vreemd eigenlijk, dat een insect zijn naam kan ontlenen aan één van zijn activiteiten. Zoals ik het beestje nu al enige tijd van afstand bestudeer, zou het evengoed een ‘zit’ kunnen zijn, een ‘hang’, of een ‘loop’, al naar gelang welke activiteit hij ontplooit op dat moment. Maar nee, iemand heeft ooit bedacht dat het beestje als ‘vlieg’ door het korte leven moest. Ik kan dan alleen maar hopen dat aan die naamkeuze een grondige studie vooraf is gegaan waarin de activiteit ‘vliegen’ exponentieel vaker werd waargenomen dan ‘zitten’ of ‘lopen’, maar ik betwijfel het.
Gelukkig heeft de naamgevende wetenschapper gekozen voor een benaming van een activiteit die ook door kinderogen mag worden aanschouwd, want het had erger gekund! Ik neem tenminste aan dat vliegen ook ‘vogelen’ om voor voldoende nageslacht te zorgen. Dan had het beestje ‘vogel’ geheten. Met alle verwarring van dien met alle gevederde of gebraden soortgenoten. Dan was het wel weer héél onoverzichtelijk geworden.
Nee, ik ben dan toch blij dat deze mysterieuze wetenschapper voor een activiteit heeft gekozen die het insect doet onderscheiden van alle anderen. Och nee, een vogel vliegt tenslotte ook. Net als een vliegtuig, maar da’s dan weer geen dier geloof ik. Ik raak er bijna van in de war zeg! Maar wat is dan een goede benaming voor dit beest? Een ‘bots’? Een ‘verveel’? Een ‘zoem’? Ik heb het beestje al die dingen in het afgelopen half uur zien of voorbij horen komen. Maar blijkbaar geeft het beest zelf de voorkeur aan ‘zit’ want de slinger zit blijkbaar lekker.
In ons huishouden is ‘zit’ of ‘loop’ trouwens allang geen beschikbare soortnaam meer, want alles wat insect is (of zou kunnen zijn) kan aan bovengenoemde omschrijvingen voldoen. Als er op het geel-gerookte plafond een zwarte plek verschijnt, kan deze ternauwernood getolereerd worden zolang het een ‘zit’ blijft. Een ‘loop’ veroorzaakt al behoorlijk wat meer rumoer. En als het een geleedpotige betreft, de soort die bij mijn lief een panische angst oproept, dan spreken we vaak over een ‘ren’ of een ‘gil’. Wat trouwens dan weer, in die volgorde, op de spin en op mijn wederhelft kan slaan.
Voor dit ene exemplaar is de vraag over een benaming overigens louter retorisch geworden. Ik zéér korte tijd is hij, aan de irritatiefactor vermoed ik eigenlijk dat het een zij was, verworden van ‘zit’ tot ‘bots’ en vervolgens van ‘verveel’ tot de laatst mogelijke categorie: ‘plat’.
Zij Ruste in Vrede.
29-07-11
Labels:
aanvlieging,
aanvliegje,
benaming,
bots,
gil,
hang,
loop,
plat,
ren,
verveel,
vlieg,
vogelen,
zit,
zoem
dinsdag 12 juli 2011
Nieuwe Hollandse Helden
Voor mij geen ‘IJzeren Johnny’, de stoere Zeeuw die na aangereden te zijn door een auto van de Franse televisie in het prikkeldraad terecht kwam en de volgende dag met 33 hechtingen in zijn onderlijf toch weer op de fiets stapte. Die heldenverering is me te gemakkelijk. De kranten staan er vol van en diverse televisieploegen hebben inmiddels hun obligate plaatjes wel geschoten in mosselhoofdstad Yerseke. Hoe leuk je het ook in beeld probeert te brengen, het blijft Zeeland he?
Mijn Nieuwe Hollandse Helden leerde ik kennen op zondagavond in de eerste uitzending van het nieuwe SBS6 programma ‘Overtreders’. Even vreesde ik het programma ‘Wegmisbruikers’ al te zeer te gaan missen, maar in dit programma maakten we kennis met Georgios en Diane. Twee Buitengewoon Opsporingsambtenaren (Boa’s) die, gezeten op hun stoere stalen ros, waken over de leefbaarheid en geharde criminelen in Dordrecht te lijf gaan.
Genoten heb ik van ze! Als een geoliede combinatie van ‘Licht’ & ‘Knipperlicht’ waken mijn absolute helden in de Dordse binnenstad over ons gedrag. Met groot vertoon van moed pakken ze achtereenvolgens foutparkeerders, niet aangelijnde honden, verkeerd aangeboden huisvuil en een weigering tot legitimeren aan. Althans, Georgios dan. Hij is de onbetwiste voorman van dit illustere duo. Georgios spreek (in niet bepaald accentloos Nederlands) overtreders aan op hun werkelijk grensoverschrijdend wangedrag, en voorziet ze meteen ook standaard van een bekeuring. Zich gesteund wetend door de plaatselijke politie die, in geval van die weigering tot identificatie en het daarop volgende verbale woordenspel, subiet en met groot vertoon uitrukt om Georgios te hulp te komen door de stouterd te arresteren. Diane daarentegen fungeert geheel en al in Zijn schaduw. Als Georgios preekt, zwijgt Diane. Of, als ze zich echt niet meer kan inhouden, vult ze Hem, als een soort irritante en onderdanige echo, slechts aan.
De gehele uitzending heb ik op het puntje van mijn zetel doorgebracht, wachtend op steeds nieuwe beelden van dit Onverschrokken Onderonsje. En steeds als zendtijd ingeruimd moest worden voor acties van andere ordehandhavers, of de obligate reclame, ontspon zich een heftige discussie tussen mij en mijn geliefde over waarom Georgios steevast kiest voor ‘proces verbaal’ in plaats van ‘bekeuring’. Bekeuring is een stuk makkelijker uit te spreken, maar getuigt natuurlijk nooit van de moeizame leerweg die Georgios en Diane hebben moeten afleggen om hun nobele ambt te mogen uitvoeren. Dan klinkt ‘proces verbaal’ inderdaad beter, alsof je écht weet waarover je het hebt. Maar welk een heldhaftige moed wordt er gevraagd van mannen van het kaliber Georgios die het ambt van ‘Toezichtshandhaver’ blijken te ambiëren. Welk een moed is er nodig om de eigenaar van een hond die losloopt op een plek waar dat verboden is en na het overhandigen van een, jawel, proces verbaal òòk nog eens te vragen naar het in bezit hebben van een opruimzakje!
En dan het taalgebruik! Nu is Nederlands een enorm moeilijke taal die op scholen nog maar nauwelijks wordt onderwezen, maar Georgios weet er wel weg mee. Zonder blikken of blozen gooit hij er volzinnen uit als ‘Wist u ook wel niet dat er hier wel een aanlijnplicht van kracht was?’ Om de bekeurde handenbezitter vervolgens er fijntjes op te wijzen ‘Het is dan ook wel raadzaam om altijd een opruimzakje bij te hebben.’ Briljant!
12-07-11
Mijn Nieuwe Hollandse Helden leerde ik kennen op zondagavond in de eerste uitzending van het nieuwe SBS6 programma ‘Overtreders’. Even vreesde ik het programma ‘Wegmisbruikers’ al te zeer te gaan missen, maar in dit programma maakten we kennis met Georgios en Diane. Twee Buitengewoon Opsporingsambtenaren (Boa’s) die, gezeten op hun stoere stalen ros, waken over de leefbaarheid en geharde criminelen in Dordrecht te lijf gaan.
Genoten heb ik van ze! Als een geoliede combinatie van ‘Licht’ & ‘Knipperlicht’ waken mijn absolute helden in de Dordse binnenstad over ons gedrag. Met groot vertoon van moed pakken ze achtereenvolgens foutparkeerders, niet aangelijnde honden, verkeerd aangeboden huisvuil en een weigering tot legitimeren aan. Althans, Georgios dan. Hij is de onbetwiste voorman van dit illustere duo. Georgios spreek (in niet bepaald accentloos Nederlands) overtreders aan op hun werkelijk grensoverschrijdend wangedrag, en voorziet ze meteen ook standaard van een bekeuring. Zich gesteund wetend door de plaatselijke politie die, in geval van die weigering tot identificatie en het daarop volgende verbale woordenspel, subiet en met groot vertoon uitrukt om Georgios te hulp te komen door de stouterd te arresteren. Diane daarentegen fungeert geheel en al in Zijn schaduw. Als Georgios preekt, zwijgt Diane. Of, als ze zich echt niet meer kan inhouden, vult ze Hem, als een soort irritante en onderdanige echo, slechts aan.
De gehele uitzending heb ik op het puntje van mijn zetel doorgebracht, wachtend op steeds nieuwe beelden van dit Onverschrokken Onderonsje. En steeds als zendtijd ingeruimd moest worden voor acties van andere ordehandhavers, of de obligate reclame, ontspon zich een heftige discussie tussen mij en mijn geliefde over waarom Georgios steevast kiest voor ‘proces verbaal’ in plaats van ‘bekeuring’. Bekeuring is een stuk makkelijker uit te spreken, maar getuigt natuurlijk nooit van de moeizame leerweg die Georgios en Diane hebben moeten afleggen om hun nobele ambt te mogen uitvoeren. Dan klinkt ‘proces verbaal’ inderdaad beter, alsof je écht weet waarover je het hebt. Maar welk een heldhaftige moed wordt er gevraagd van mannen van het kaliber Georgios die het ambt van ‘Toezichtshandhaver’ blijken te ambiëren. Welk een moed is er nodig om de eigenaar van een hond die losloopt op een plek waar dat verboden is en na het overhandigen van een, jawel, proces verbaal òòk nog eens te vragen naar het in bezit hebben van een opruimzakje!
En dan het taalgebruik! Nu is Nederlands een enorm moeilijke taal die op scholen nog maar nauwelijks wordt onderwezen, maar Georgios weet er wel weg mee. Zonder blikken of blozen gooit hij er volzinnen uit als ‘Wist u ook wel niet dat er hier wel een aanlijnplicht van kracht was?’ Om de bekeurde handenbezitter vervolgens er fijntjes op te wijzen ‘Het is dan ook wel raadzaam om altijd een opruimzakje bij te hebben.’ Briljant!
12-07-11
Labels:
BOA,
criminelen,
Diane,
Dordrecht,
Georgios,
held,
Hoogerland,
IJzeren Johnny,
moed,
Overtreders,
ros,
SBS6,
uitzending,
Yerseke,
Zeeuw,
zondagavond
vrijdag 10 juni 2011
Onderweg en machteloos
Alles verliep voorspoedig. De taxi die ons van huis zou ophalen was stipt op tijd, we waren zelfs de eersten die zich in het donker op het nog verlaten station verzamelden. De bus die ons naar Dortmund moest brengen was op tijd, maar moest een kleine extra omweg maken. Het is tenslotte ook lastig om uit te maken welke kant van het station de ‘taxi zijde’ is… Een tip: bussen zijn doorgaans de grootste als je die twee vergelijkt.
We liepen zelfs iets voor op schema toen de bus ons op het vliegveld van Dortmund afzette. Tijd genoeg voor een kop koffie en een broodje. Ook de rest van de vrijwilligers meldden zich op tijd, waarna en masse bij easy Jet kon worden ingecheckt.
Bij het landen in Zagreb stonden ook daar de bussen klaar die ons in twee groepen naar Sarajevo zouden brengen, zo’n 500 kilometer verderop. De meesten hadden tegen die tijd het vroege opstaan overwonnen, en er werd druk gezongen en gekletst. Voor ons was die sfeer een feest om te horen en te mogen meemaken.
Maar toen kwam vlak na de eerste stop dat telefoontje. Zo’n telefoontje dat in één klap de hele sfeer voor ons veranderde: P’s stiefvader is er slecht aan toe. En wat moet je dan? Je bent op weg in een bus vol vrolijke en uitgelaten mensen die samen iets heel leuks gaan doen, en daar ongelofelijk veel zin in hebben. Zelf hadden we natuurlijk ook zo onze eigen voorstelling over hoe de daarop volgende dagen zouden verlopen. En daar past zo’n bericht totaal niet bij, maar helaas heb je dat niet voor het uitkiezen.
Er was een dokter ingeschakeld, zo luidde het bericht, en de vooruitzichten waren niet somber. De verwachting was dat het dus wel goed zou komen. Toch ietwat bedrukt vervolgden we dus onze reis. Kilometer na kilometer gleed het landschap aan ons voorbij. Onderweg in een vreemd land kun je toch niet veel doen, dus probeerden we er het beste van te maken. Dan de tweede stop. De rokers in het gezelschap waren er erg aan toe, en de buschauffeur bepaald de kwaadste niet.
En even kregen we een voorproefje van de kracht van het idee achter het kidsfestival, toen naast onze bus twee andere bussen met schoolkinderen stopten. Sommige vrijwilligers blijken echte kindermagneten, vooral als ze van die mooie en exotische dreadlocks hebben. Haast routineus ging het van ‘even een frisse neus halen’ naar ‘kinderen entertainen’. En daar heb je, blijkbaar, maar heel weinig voor nodig. En ook al versta je elkaar nauwelijks, met gebaren en een open hart valt er prima te communiceren. Samen lachen verbindt. Ik heb het voor mijn ogen zien gebeuren op die Bosnische parkeerplaats.
Maar dan rinkelt de telefoon weer, en in één klap is het feestgevoel weg. De woorden ‘Ik heb slecht nieuws’ vertellen alles. En ook al heeft mijn lief de andere kant van het gesprek niet gehoord, mijn reactie ‘Dat ga je niet menen…’ doet de bittere waarheid ook bij haar ineens doordringen. Op twee meter afstand lachen kinderen hard om al die rare fratsen van een stelletje gekke buitenlanders, maar voor ons is het dan al voorbij. Voor ons dus geen kidsfestival dit jaar.
Tweehonderd kilometer duren eindeloos lang. Zeker als je met een mobiele telefoon met gebrekkige ontvangst in een rijdende bus met vrolijke mensen een totaal onverwacht overlijden probeert te bevatten. En er moet zo ontzettend veel geregeld worden. Maar hoe doe je dat vanuit een rijdende bus in Bosnië? De eerste prioriteit wordt dan héél simpel om zo snel mogelijk weer thuis te komen. Maar soms, zoals gisteren, kan dat alleen door eerst verder te reizen. En dan duren de kilometers lang, erg lang.
Inmiddels zijn we nog geen etmaal verder en weer terug in Eindhoven. Met pijn in ons hart, maar wel met een enorm warm gevoel over hoe Stichting Out of Area en de vele vrijwilligers rondom het kidsfestival ons hebben opgevangen en geholpen na het vreselijke nieuws. Van alle kanten werd vrijelijk hulp en troost aangeboden, heel hartverwarmend op zo’n moment en precies wat we nodig hadden. Ik wil iedereen daar dan ook, vanuit huis, enorm voor bedanken. Het zijn vaak de kleine dingen (zeker in een vreemd land) zoals ‘Hoe komen we morgenochtend om vijf uur in hemelsnaam op het vliegveld?’ die de grootste problemen lijken te worden. Ze werden allemaal voor ons opgelost. William Bos bracht ons zelf naar het vliegveld en moest daarvoor op een onchristelijk tijdstip zijn bed uit…en hij heeft dezer dagen al zoveel aan zijn hoofd. Ik kan echt, met mijn hand op mijn hart, zeggen dat deze club (en alle enthousiaste mensen daarin!) gewoon KLOPT!
Voor ons dus géén kidsfestival en géén verslag. Niet hier en niet in het ED. Je kunt de mooiste plannen maken, maar het leven gooit daarbij vaak roet in het eten. Ons resten nu andere voorbereidingen en andere verplichtingen, waardoor we die aan het kidsfestival op dit moment niet kunnen waarmaken. Maar met William Bos hebben we afgesproken om in 2012 een nieuwe poging te gaan wagen. En wie weet kan Ed Mol dan wel mee. Maar dat is dan van later zorg. Tijd genoeg om het daar eens rustig over te hebben. En ook eens te bekijken wie er volgend jaar misschien ook wel mee wil. Ik heb er al genoeg gehoord.
Ons rest nu een andere en triestere taak. En daarmee sluit ik dus de verslaglegging via dit blog af. Géén vrolijke verslagen dus, géén interviews met vrijwilligers, organisatie of met blije kinderen. Dat blijft liggen tot volgend jaar, bij de volgende editie van het ‘Kidsfestival Sarajevo’.
10-06-11
We liepen zelfs iets voor op schema toen de bus ons op het vliegveld van Dortmund afzette. Tijd genoeg voor een kop koffie en een broodje. Ook de rest van de vrijwilligers meldden zich op tijd, waarna en masse bij easy Jet kon worden ingecheckt.
Bij het landen in Zagreb stonden ook daar de bussen klaar die ons in twee groepen naar Sarajevo zouden brengen, zo’n 500 kilometer verderop. De meesten hadden tegen die tijd het vroege opstaan overwonnen, en er werd druk gezongen en gekletst. Voor ons was die sfeer een feest om te horen en te mogen meemaken.
Maar toen kwam vlak na de eerste stop dat telefoontje. Zo’n telefoontje dat in één klap de hele sfeer voor ons veranderde: P’s stiefvader is er slecht aan toe. En wat moet je dan? Je bent op weg in een bus vol vrolijke en uitgelaten mensen die samen iets heel leuks gaan doen, en daar ongelofelijk veel zin in hebben. Zelf hadden we natuurlijk ook zo onze eigen voorstelling over hoe de daarop volgende dagen zouden verlopen. En daar past zo’n bericht totaal niet bij, maar helaas heb je dat niet voor het uitkiezen.
Er was een dokter ingeschakeld, zo luidde het bericht, en de vooruitzichten waren niet somber. De verwachting was dat het dus wel goed zou komen. Toch ietwat bedrukt vervolgden we dus onze reis. Kilometer na kilometer gleed het landschap aan ons voorbij. Onderweg in een vreemd land kun je toch niet veel doen, dus probeerden we er het beste van te maken. Dan de tweede stop. De rokers in het gezelschap waren er erg aan toe, en de buschauffeur bepaald de kwaadste niet.
En even kregen we een voorproefje van de kracht van het idee achter het kidsfestival, toen naast onze bus twee andere bussen met schoolkinderen stopten. Sommige vrijwilligers blijken echte kindermagneten, vooral als ze van die mooie en exotische dreadlocks hebben. Haast routineus ging het van ‘even een frisse neus halen’ naar ‘kinderen entertainen’. En daar heb je, blijkbaar, maar heel weinig voor nodig. En ook al versta je elkaar nauwelijks, met gebaren en een open hart valt er prima te communiceren. Samen lachen verbindt. Ik heb het voor mijn ogen zien gebeuren op die Bosnische parkeerplaats.
Maar dan rinkelt de telefoon weer, en in één klap is het feestgevoel weg. De woorden ‘Ik heb slecht nieuws’ vertellen alles. En ook al heeft mijn lief de andere kant van het gesprek niet gehoord, mijn reactie ‘Dat ga je niet menen…’ doet de bittere waarheid ook bij haar ineens doordringen. Op twee meter afstand lachen kinderen hard om al die rare fratsen van een stelletje gekke buitenlanders, maar voor ons is het dan al voorbij. Voor ons dus geen kidsfestival dit jaar.
Tweehonderd kilometer duren eindeloos lang. Zeker als je met een mobiele telefoon met gebrekkige ontvangst in een rijdende bus met vrolijke mensen een totaal onverwacht overlijden probeert te bevatten. En er moet zo ontzettend veel geregeld worden. Maar hoe doe je dat vanuit een rijdende bus in Bosnië? De eerste prioriteit wordt dan héél simpel om zo snel mogelijk weer thuis te komen. Maar soms, zoals gisteren, kan dat alleen door eerst verder te reizen. En dan duren de kilometers lang, erg lang.
Inmiddels zijn we nog geen etmaal verder en weer terug in Eindhoven. Met pijn in ons hart, maar wel met een enorm warm gevoel over hoe Stichting Out of Area en de vele vrijwilligers rondom het kidsfestival ons hebben opgevangen en geholpen na het vreselijke nieuws. Van alle kanten werd vrijelijk hulp en troost aangeboden, heel hartverwarmend op zo’n moment en precies wat we nodig hadden. Ik wil iedereen daar dan ook, vanuit huis, enorm voor bedanken. Het zijn vaak de kleine dingen (zeker in een vreemd land) zoals ‘Hoe komen we morgenochtend om vijf uur in hemelsnaam op het vliegveld?’ die de grootste problemen lijken te worden. Ze werden allemaal voor ons opgelost. William Bos bracht ons zelf naar het vliegveld en moest daarvoor op een onchristelijk tijdstip zijn bed uit…en hij heeft dezer dagen al zoveel aan zijn hoofd. Ik kan echt, met mijn hand op mijn hart, zeggen dat deze club (en alle enthousiaste mensen daarin!) gewoon KLOPT!
Voor ons dus géén kidsfestival en géén verslag. Niet hier en niet in het ED. Je kunt de mooiste plannen maken, maar het leven gooit daarbij vaak roet in het eten. Ons resten nu andere voorbereidingen en andere verplichtingen, waardoor we die aan het kidsfestival op dit moment niet kunnen waarmaken. Maar met William Bos hebben we afgesproken om in 2012 een nieuwe poging te gaan wagen. En wie weet kan Ed Mol dan wel mee. Maar dat is dan van later zorg. Tijd genoeg om het daar eens rustig over te hebben. En ook eens te bekijken wie er volgend jaar misschien ook wel mee wil. Ik heb er al genoeg gehoord.
Ons rest nu een andere en triestere taak. En daarmee sluit ik dus de verslaglegging via dit blog af. Géén vrolijke verslagen dus, géén interviews met vrijwilligers, organisatie of met blije kinderen. Dat blijft liggen tot volgend jaar, bij de volgende editie van het ‘Kidsfestival Sarajevo’.
10-06-11
woensdag 8 juni 2011
All my bags are packed I'm ready to go
Met een diepe zucht parkeer ik mijn taxibus strak tegen het gaashek. Nu nog de sleutels inleveren bij de planning, en dan ben ik vrij. Ik merk dat ik het nadere vertrek in gedachten steeds vooruit heb geschoven. Eerst moesten er nog een aantal andere zaken worden geregeld.
Nu is het bijna zover. Nog een paar uurtjes, en dan moeten we ons melden op station Eindhoven CS. Om 03.00 uur! Wie heeft dat in godsnaam bedacht? Het zal wel een kostending zijn, maar vrolijk word ik er niet van…over mijn liefste nog maar te zwijgen.
Als alles goed gaat komt rond 02.30 de taxi voorrijden. Wel een taxi van de concurrent helaas, want mijn ‘baas’ doet niet aan straattaxi’s in Eindhoven. Dan zijn we rond 2.45 op het station en kunnen dan de eerste vrijwilligers ontmoeten. Het moeten er een stuk of vijftig zijn als ik de papieren goed heb gelezen, en ik ken er welgeteld twee. Kennismaking met de rest komt vanzelf wel, denk ik dan maar. Ik verwacht niet dat ik op dat tijdstip het prototype van de geïnteresseerde journalist zal zijn.
De hele dag zijn we onderweg morgen. Want we gaan met de bus van Eindhoven eerst naar Helmond, en dan door naar Dortmund. Vandaar met het vliegtuig naar Zagreb, en dan met de bus weer verder naar Sarajevo. En als alles goed gaat, komen we daar dan rond 17.00 morgenmiddag aan. Kapot en brak waarschijnlijk, maar we gaan het allemaal maar lekker over ons heen laten komen. Het enige waar ik me enigszins zorgen over maak is de beschikbare beenruimte. Mijn liefste en ik zijn beiden niet de allerkleinsten, dus een beetje beenruimte is erg prettig voor het comfort. Maar het zal wel behelpen zijn ben ik bang.
Het Kidsfestival. Weken hebben we er nu naar toegeleefd, maar ik kan me er nog steeds geen goede voorstelling van maken. Vijftigduizend kinderen in vier dagen! Hoe ziet dat er uit? Over een paar dagen weet ik het. Ik denk dus dat het een evenement is dat je vooral moet beleven en ervaren, en wij zijn er helemaal klaar voor!
Ik heb aan veel dingen gebrek, maar niet bepaald aan woorden. Maar als je me nu vraagt waarover ik straks allemaal zal gaan schrijven, moet ik het antwoord schuldig blijven. Mijn onderwerpen zullen vooral afhangen van wat ik zie, hoor en meemaak. Ik ken mezelf genoeg om niet al te veel te plannen wat dat betreft, want meestal komt er toch iets heel anders uit. Zolang ik maar een schrijfblok en een potlood onder handbereik heb, dan komt het goed. En ja, ik schrijf inderdaad het liefste met potlood. Zo’n heel ordinair HB potlood. Nadeel is wel dat je dus standaard een puntenslijper of een zakmes bij je moet hebben. En dat laatste ligt bij vliegtuigmaatschappijen tegenwoordig een beetje gevoelig.
Met nog een paar uur voor de boeg ga ik nu afsluiten. Ik moet in huis nog een aantal dingen doen om de boel een beetje netjes achter te laten, en een paar uurtjes (proberen te) slapen is ook niet verkeerd. Mijn lief en ik gaan de komende zeven dagen een avontuur aan dat héél mooi kan worden. Aan de ene kant is het ook een soort kleine vakantie, de eerste in een héél lange tijd, maar aan de andere kant moet er ook gewoon gewerkt worden. Bovendien is het Kidsfestival het eerste project waarin mijn liefste en ik op deze manier gaan samenwerken. A First dus, maar eentje waar ik absoluut niet tegenop zie. Ik heb er zelfs echt zin in!
Eindhoven sluit af. De volgende bijdrage komt, als alles goed gaat, vanuit Sarajevo. Ik wil de meelezers graag oproepen hun reacties met ons te delen door te reageren op de posts zodra die geplaatst zijn. Onder elk bericht vind je daarvoor de mogelijkheid. Geneer je vooral niet, we lezen jullie commentaar en opmerkingen graag!
Nu is het bijna zover. Nog een paar uurtjes, en dan moeten we ons melden op station Eindhoven CS. Om 03.00 uur! Wie heeft dat in godsnaam bedacht? Het zal wel een kostending zijn, maar vrolijk word ik er niet van…over mijn liefste nog maar te zwijgen.
Als alles goed gaat komt rond 02.30 de taxi voorrijden. Wel een taxi van de concurrent helaas, want mijn ‘baas’ doet niet aan straattaxi’s in Eindhoven. Dan zijn we rond 2.45 op het station en kunnen dan de eerste vrijwilligers ontmoeten. Het moeten er een stuk of vijftig zijn als ik de papieren goed heb gelezen, en ik ken er welgeteld twee. Kennismaking met de rest komt vanzelf wel, denk ik dan maar. Ik verwacht niet dat ik op dat tijdstip het prototype van de geïnteresseerde journalist zal zijn.
De hele dag zijn we onderweg morgen. Want we gaan met de bus van Eindhoven eerst naar Helmond, en dan door naar Dortmund. Vandaar met het vliegtuig naar Zagreb, en dan met de bus weer verder naar Sarajevo. En als alles goed gaat, komen we daar dan rond 17.00 morgenmiddag aan. Kapot en brak waarschijnlijk, maar we gaan het allemaal maar lekker over ons heen laten komen. Het enige waar ik me enigszins zorgen over maak is de beschikbare beenruimte. Mijn liefste en ik zijn beiden niet de allerkleinsten, dus een beetje beenruimte is erg prettig voor het comfort. Maar het zal wel behelpen zijn ben ik bang.
Het Kidsfestival. Weken hebben we er nu naar toegeleefd, maar ik kan me er nog steeds geen goede voorstelling van maken. Vijftigduizend kinderen in vier dagen! Hoe ziet dat er uit? Over een paar dagen weet ik het. Ik denk dus dat het een evenement is dat je vooral moet beleven en ervaren, en wij zijn er helemaal klaar voor!
Ik heb aan veel dingen gebrek, maar niet bepaald aan woorden. Maar als je me nu vraagt waarover ik straks allemaal zal gaan schrijven, moet ik het antwoord schuldig blijven. Mijn onderwerpen zullen vooral afhangen van wat ik zie, hoor en meemaak. Ik ken mezelf genoeg om niet al te veel te plannen wat dat betreft, want meestal komt er toch iets heel anders uit. Zolang ik maar een schrijfblok en een potlood onder handbereik heb, dan komt het goed. En ja, ik schrijf inderdaad het liefste met potlood. Zo’n heel ordinair HB potlood. Nadeel is wel dat je dus standaard een puntenslijper of een zakmes bij je moet hebben. En dat laatste ligt bij vliegtuigmaatschappijen tegenwoordig een beetje gevoelig.
Met nog een paar uur voor de boeg ga ik nu afsluiten. Ik moet in huis nog een aantal dingen doen om de boel een beetje netjes achter te laten, en een paar uurtjes (proberen te) slapen is ook niet verkeerd. Mijn lief en ik gaan de komende zeven dagen een avontuur aan dat héél mooi kan worden. Aan de ene kant is het ook een soort kleine vakantie, de eerste in een héél lange tijd, maar aan de andere kant moet er ook gewoon gewerkt worden. Bovendien is het Kidsfestival het eerste project waarin mijn liefste en ik op deze manier gaan samenwerken. A First dus, maar eentje waar ik absoluut niet tegenop zie. Ik heb er zelfs echt zin in!
Eindhoven sluit af. De volgende bijdrage komt, als alles goed gaat, vanuit Sarajevo. Ik wil de meelezers graag oproepen hun reacties met ons te delen door te reageren op de posts zodra die geplaatst zijn. Onder elk bericht vind je daarvoor de mogelijkheid. Geneer je vooral niet, we lezen jullie commentaar en opmerkingen graag!
woensdag 25 mei 2011
Colportage Crisis
Eén van de nadelen van een-bedrijf-aan-huis is dat, met het mooie weer, ook de huis-aan-huis-verkopers weer in groten getale aan de deur komen. Ik heb er deze week, en het is woensdag als ik dit schrijf, alweer vier aan de deur gehad. En dat was dan tijdens de momenten dat ik thuis was. Aan het aantal kaartjes op de deurmat kan ik zien dat ik er minimaal eenzelfde aantal van hen heb ‘gemist’.
Enige tijd geleden heb ik zo’n ‘Geen Colportage’ sticker op de voordeur aangebracht, maar de heren zijn ofwel de edele kunst van het lezen niet machtig, ofwel ze vinden stuk voor stuk dat een dergelijke mededeling niet op hen van toepassing is. Zo zei een verkoper van aardbeien letterlijk tegen mij: “Nee meneer, ik ben géén colporteur….Ik verkoop aardbeien!”
De meneer die vanmorgen bij mij aanbelde, wilde me spreken over huisbeveiliging. Hij droeg weliswaar een pak maar slaagde er desondanks toch in er zò louche uit te zien dat ik, ook bij interesse in zijn verhaal, nooit zaken met hem zou hebben gedaan. Deze meneer wist mij met een vette grijns, toen ik hem op de sticker op de voordeur wees, bovendien te melden: “Colportage gaat over directe verkoop meneer, ik kom u alleen maar informeren over beveiliging.”
Als gefrustreerd tekstschrijver kan ik mij alleen bedienen van het enige wapen dat ik bezit: tekst. Ik heb een A4 met uitleg samengesteld, dat ik onder de ‘Geen Colportage’ sticker heb geplakt. Allemaal in de (ijdele) hoop dat ze het lezen en het mij wellicht één belletje per dag scheelt.
De volgende stap is om de tekst ook in het Engels, Gaelic,Pools, Roemeens, Oekraiens, Azerbeidjaans, Vlaams en
plat Rotterdams te vertalen, want het leger aanbellers is blijkt werkelijk internationaal van oorsprong.
Het meest gemakkelijk zou natuurlijk zijn om maar helemaal niet meer op de voordeurbel te reageren, maar zo ben ik helaas niet opgevoed. Bovendien worden er met grote regelmaat pakjes bezorgd waar ik wèl op zit te wachten.
Enige tijd geleden heb ik zo’n ‘Geen Colportage’ sticker op de voordeur aangebracht, maar de heren zijn ofwel de edele kunst van het lezen niet machtig, ofwel ze vinden stuk voor stuk dat een dergelijke mededeling niet op hen van toepassing is. Zo zei een verkoper van aardbeien letterlijk tegen mij: “Nee meneer, ik ben géén colporteur….Ik verkoop aardbeien!”
De meneer die vanmorgen bij mij aanbelde, wilde me spreken over huisbeveiliging. Hij droeg weliswaar een pak maar slaagde er desondanks toch in er zò louche uit te zien dat ik, ook bij interesse in zijn verhaal, nooit zaken met hem zou hebben gedaan. Deze meneer wist mij met een vette grijns, toen ik hem op de sticker op de voordeur wees, bovendien te melden: “Colportage gaat over directe verkoop meneer, ik kom u alleen maar informeren over beveiliging.”
Als gefrustreerd tekstschrijver kan ik mij alleen bedienen van het enige wapen dat ik bezit: tekst. Ik heb een A4 met uitleg samengesteld, dat ik onder de ‘Geen Colportage’ sticker heb geplakt. Allemaal in de (ijdele) hoop dat ze het lezen en het mij wellicht één belletje per dag scheelt.
De volgende stap is om de tekst ook in het Engels, Gaelic,Pools, Roemeens, Oekraiens, Azerbeidjaans, Vlaams en
plat Rotterdams te vertalen, want het leger aanbellers is blijkt werkelijk internationaal van oorsprong.
Het meest gemakkelijk zou natuurlijk zijn om maar helemaal niet meer op de voordeurbel te reageren, maar zo ben ik helaas niet opgevoed. Bovendien worden er met grote regelmaat pakjes bezorgd waar ik wèl op zit te wachten.
vrijdag 20 mei 2011
Morgen is het voorbij…
Morgen houdt de wereld zoals we die kennen op te bestaan. Tenminste, als we de 89-jarige radiodominee Harold Camping mogen geloven. Zeventig jaar (!) Bijbelstudie leerde hem dat de mensheid ophoud te bestaan op 21 mei 2011.
Het beeld dat ons wordt geschetst van het naderende einde is niet fraai. We kunnen vloedgolven, aardbevingen, orkanen en branden verwachten zoals we die in de levende geschiedenis nog nooit hebben gezien. En niemand gaat het, volgens Camping, overleven.
De gelovigen, voor zover ze hetzelfde geloven als Camping althans, gaan naar de Hemel. De rest vindt een eeuwigdurende bestemming een aantal verdiepingen lager.
Als ik ze zou geloven, zouden dergelijke berichten van naderende rampspoed mij vreselijk schokken. Nu overheerst vooral fascinatie en nieuwsgierigheid, want er zitten grote gaten in het betoog en in de redenering van hen die dat betoog volgen. Want als de wereld werkelijk door dergelijke door God verordonneerde rampspoed zou worden overspoeld, dan gaat elk levend wezen op aarde eraan: elk insect, elk dier, elke vogel, elke plant en boom. Mocht er van de aarde nog iets overschieten na al dat geweld, dan zal het er kaal, dor en onaangenaam zijn. Maar een kniesoor die daarop let, want volgens Camping blijft er niemand achter om dat erg te vinden.
Wat echter vooral opvallend is, is dat er onder de mensen die geloven in morgen als de Dag des Oordeels, er minimaal 259 zielen te vinden zijn die het toch nodig vonden om maatregelen te treffen. Een groep atheïstische Amerikanen heeft namelijk het project ’Eternal Earth-Bound Pets’ opgezet, en biedt aan voor de huisdieren van deze gelovigen te zorgen als hun baasjes van Hogerhand worden opgehaald. Kosten: $135, en het abonnement is tien jaar geldig…mocht het einde onverhoopt iets later over ons komen.
Voor mij zitten er in bovenstaande alinea zoveel tegenstrijdigheden, dat ik het wel uit wil schreeuwen! Hoe kan iemand die in een Apocalyps van dergelijke omvang zegt te geloven, een dergelijk abonnement afsluiten? Denken ze dan werkelijk dat de kanarie tijdens de orkaan rustig in zijn kooitje blijft zitten? Dat Socks de kat goed genoeg kan zwemmen om de vloedgolven te overleven, of dat James de Greyhound hard genoeg kan rennen om het water voor te blijven? Wat denken die mensen?
Voor zover ik begrijp gaan dieren niet naar de hemel omdat ze geen ziel hebben. Het zijn en blijven creaties van dezelfde God, maar da’s dan weer even niet belangrijk. Als ik die redenering volg, gaat elk levend (en niet op de juiste manier gelovig) wezen op de aarde dus dood in de naderende rampspoed en het natuurgeweld. En toch sluiten enkelen van hen zo’n abonnement af. Waarom? Waar zit dan hun twijfel? Zijn ze bang om voor de Hogere te komen en dan te moeten bekennen dat ze hun huisdieren in de mêlee aan hun lot hebben overgelaten? Denken ze dat hen dat als zwaarste verwijt voor de voeten zal worden geworpen?
Ik heb géén van de 259 klanten van ’Eternal Earth-Bound Pets’ gesproken, dus ik kan alleen maar naar hun beweegredenen gissen. En die kan alleen maar ‘twijfel’ zijn. Twijfel waaraan zal onderling nog wel eens verschillen, maar het moet ‘twijfel’ zijn. Wat ik zie is een groepje handige jongens die commercieel inspelen op de waanvoorstellingen van een ander deel van de bevolking, om er geld aan te verdienen. En als ik vervolgens zelf een voorspelling moet doen wie er aan het langste eind trekt? Ik denk de mensen achter ’Eternal Earth-Bound Pets’. Voor hen begint de zondag met een vette glimlach. Wedden?
20-05-11
Het beeld dat ons wordt geschetst van het naderende einde is niet fraai. We kunnen vloedgolven, aardbevingen, orkanen en branden verwachten zoals we die in de levende geschiedenis nog nooit hebben gezien. En niemand gaat het, volgens Camping, overleven.
De gelovigen, voor zover ze hetzelfde geloven als Camping althans, gaan naar de Hemel. De rest vindt een eeuwigdurende bestemming een aantal verdiepingen lager.
Als ik ze zou geloven, zouden dergelijke berichten van naderende rampspoed mij vreselijk schokken. Nu overheerst vooral fascinatie en nieuwsgierigheid, want er zitten grote gaten in het betoog en in de redenering van hen die dat betoog volgen. Want als de wereld werkelijk door dergelijke door God verordonneerde rampspoed zou worden overspoeld, dan gaat elk levend wezen op aarde eraan: elk insect, elk dier, elke vogel, elke plant en boom. Mocht er van de aarde nog iets overschieten na al dat geweld, dan zal het er kaal, dor en onaangenaam zijn. Maar een kniesoor die daarop let, want volgens Camping blijft er niemand achter om dat erg te vinden.
Wat echter vooral opvallend is, is dat er onder de mensen die geloven in morgen als de Dag des Oordeels, er minimaal 259 zielen te vinden zijn die het toch nodig vonden om maatregelen te treffen. Een groep atheïstische Amerikanen heeft namelijk het project ’Eternal Earth-Bound Pets’ opgezet, en biedt aan voor de huisdieren van deze gelovigen te zorgen als hun baasjes van Hogerhand worden opgehaald. Kosten: $135, en het abonnement is tien jaar geldig…mocht het einde onverhoopt iets later over ons komen.
Voor mij zitten er in bovenstaande alinea zoveel tegenstrijdigheden, dat ik het wel uit wil schreeuwen! Hoe kan iemand die in een Apocalyps van dergelijke omvang zegt te geloven, een dergelijk abonnement afsluiten? Denken ze dan werkelijk dat de kanarie tijdens de orkaan rustig in zijn kooitje blijft zitten? Dat Socks de kat goed genoeg kan zwemmen om de vloedgolven te overleven, of dat James de Greyhound hard genoeg kan rennen om het water voor te blijven? Wat denken die mensen?
Voor zover ik begrijp gaan dieren niet naar de hemel omdat ze geen ziel hebben. Het zijn en blijven creaties van dezelfde God, maar da’s dan weer even niet belangrijk. Als ik die redenering volg, gaat elk levend (en niet op de juiste manier gelovig) wezen op de aarde dus dood in de naderende rampspoed en het natuurgeweld. En toch sluiten enkelen van hen zo’n abonnement af. Waarom? Waar zit dan hun twijfel? Zijn ze bang om voor de Hogere te komen en dan te moeten bekennen dat ze hun huisdieren in de mêlee aan hun lot hebben overgelaten? Denken ze dat hen dat als zwaarste verwijt voor de voeten zal worden geworpen?
Ik heb géén van de 259 klanten van ’Eternal Earth-Bound Pets’ gesproken, dus ik kan alleen maar naar hun beweegredenen gissen. En die kan alleen maar ‘twijfel’ zijn. Twijfel waaraan zal onderling nog wel eens verschillen, maar het moet ‘twijfel’ zijn. Wat ik zie is een groepje handige jongens die commercieel inspelen op de waanvoorstellingen van een ander deel van de bevolking, om er geld aan te verdienen. En als ik vervolgens zelf een voorspelling moet doen wie er aan het langste eind trekt? Ik denk de mensen achter ’Eternal Earth-Bound Pets’. Voor hen begint de zondag met een vette glimlach. Wedden?
20-05-11
Labels:
21 mei 2011,
aardbevingen,
bestaan,
Bijbelstudie,
branden,
Camping,
Eternal Earth-Bound Pets,
Harold,
jaar,
mensheid,
ophouden,
orkanen,
radiodominee,
vloedgolven,
zeventig
zaterdag 14 mei 2011
Is het nu werk of vakantie?
Afgelopen week ben ik mijn vaste cluppie passagiers langzaam gaan voorbereiden op het feit dat ik straks ruim een week niet hun vaste chauffeur zal zijn. Natuurlijk willen ze precies weten wanneer en waarom dat is, en ik vertel ze dat ik een weekje weg ga om in het buitenland ander werk te doen.
Die mededeling veroorzaakt enige verwarring. Het feit dat ik naar het buitenland ga om te werken, blijkt een concept dat maar moeilijk te vatten is. Je gaat toch alleen maar naar het verre buitenland voor vakantie? Vanuit verschillende invalshoeken wordt gezamenlijk naar het probleem gekeken, en al gauw komen ze tot de conclusie dat mijn vakantie het probleem is, maar mijn naderende afwezigheid.
Zodra het probleem tot die proporties is teruggebracht wordt het stil in de bus. Er wordt blijkbaar hard en diep nagedacht. “Je komt toch wel terug?” vraagt M. Die vraag kan ik positief beantwoorden, mijn afwezigheid duurt maar een week. H., die direct achter mij zit, roept plots dat hij de oplossing bedacht, en die heeft hij gevonden in ‘geld’. Als hij er nu voor kan zorgen dat ik een vette boete krijg van de politie, dan heb ik geen geld voor die vakantie en blijft alles dus bij het oude! Zijn betoog wordt bijna met gejuich ontvangen en zes paar ogen speuren nu in het voorbij glijdende landschap naar alles wat er maar enigszins uitziet als politieagent.
“En hoe wil je mij dan een bekeuring aansmeren?” vraag ik belangstellend. Ook daar heeft H. over nagedacht. Die ga ik krijgen voor het rijden zonder gordel. Door zijn plekje direct achter mij kan hij, zodra er een agent in beeld komt, razendsnel mijn riem losklikken en de agent van dat feit op de hoogte stellen. “En dan krijg jij een dikke bekeuring!” roept hij triomfantelijk.
Helaas laat een voorbijrazende motoragent zich niet voor het beoogde karretje spannen, want hij beantwoord het gezwaai om aandacht slechts met een opgestoken duim. Ook een andere meneer in uniform, een beveiliger dit keer, zwaait vrolijk terug en maakt geen enkele aanstalten om de bus aan de kant te dirigeren en mij te bekeuren. Tot grote hilariteit van de rest.
Eenmaal op ons eindpunt aangekomen wandel ik met het groepje de paar meter tussen de bus en de voordeur. Ik vertel H. dat hij in de krant en op internet precies kan volgen wat ik aan het doen ben, en dat blijkt een geruststelling. Bij de voordeur draait hij zich nog één keer om: “Tot maandag?” bromt hij vragend. “Ja hoor, maandag kom ik je gewoon weer halen hoor!” is mijn antwoord. Gerustgesteld loopt hij naar binnen. Juni is in zijn beleving gelukkig nog héél ver weg.
14-05-11
Die mededeling veroorzaakt enige verwarring. Het feit dat ik naar het buitenland ga om te werken, blijkt een concept dat maar moeilijk te vatten is. Je gaat toch alleen maar naar het verre buitenland voor vakantie? Vanuit verschillende invalshoeken wordt gezamenlijk naar het probleem gekeken, en al gauw komen ze tot de conclusie dat mijn vakantie het probleem is, maar mijn naderende afwezigheid.
Zodra het probleem tot die proporties is teruggebracht wordt het stil in de bus. Er wordt blijkbaar hard en diep nagedacht. “Je komt toch wel terug?” vraagt M. Die vraag kan ik positief beantwoorden, mijn afwezigheid duurt maar een week. H., die direct achter mij zit, roept plots dat hij de oplossing bedacht, en die heeft hij gevonden in ‘geld’. Als hij er nu voor kan zorgen dat ik een vette boete krijg van de politie, dan heb ik geen geld voor die vakantie en blijft alles dus bij het oude! Zijn betoog wordt bijna met gejuich ontvangen en zes paar ogen speuren nu in het voorbij glijdende landschap naar alles wat er maar enigszins uitziet als politieagent.
“En hoe wil je mij dan een bekeuring aansmeren?” vraag ik belangstellend. Ook daar heeft H. over nagedacht. Die ga ik krijgen voor het rijden zonder gordel. Door zijn plekje direct achter mij kan hij, zodra er een agent in beeld komt, razendsnel mijn riem losklikken en de agent van dat feit op de hoogte stellen. “En dan krijg jij een dikke bekeuring!” roept hij triomfantelijk.
Helaas laat een voorbijrazende motoragent zich niet voor het beoogde karretje spannen, want hij beantwoord het gezwaai om aandacht slechts met een opgestoken duim. Ook een andere meneer in uniform, een beveiliger dit keer, zwaait vrolijk terug en maakt geen enkele aanstalten om de bus aan de kant te dirigeren en mij te bekeuren. Tot grote hilariteit van de rest.
Eenmaal op ons eindpunt aangekomen wandel ik met het groepje de paar meter tussen de bus en de voordeur. Ik vertel H. dat hij in de krant en op internet precies kan volgen wat ik aan het doen ben, en dat blijkt een geruststelling. Bij de voordeur draait hij zich nog één keer om: “Tot maandag?” bromt hij vragend. “Ja hoor, maandag kom ik je gewoon weer halen hoor!” is mijn antwoord. Gerustgesteld loopt hij naar binnen. Juni is in zijn beleving gelukkig nog héél ver weg.
14-05-11
vrijdag 13 mei 2011
God en gebod
Ondanks dat ik zo’n ‘geen colportage-sticker’ op de deur heb zitten, schrikt dat blijkbaar niemand af en sta ik regelmatig mensen op de drempel te woord. Soms leidt dat tot een hilarische conversatie zoals vorige week met een Engelse huisschilder, maar er zijn dagen dat ik er gek van word dat mensen niet kunnen lezen en ongevraagd en ongewenst aanbellen. Vandaag was zo’n dag. Ik probeerde een tekstklus af te krijgen vòòr ik weer op de taxi moest, dus de deurbel kon haast niet op een ongunstiger moment zoemen.
De grijze heer die zich aan mijn voordeur presenteerde was uitermate keurig en beleefd. Hij stelde zich voor als vrijwilliger die de deuren langs ging om over de Bijbel te vertellen. Waarom iemand dat als vrijwilliger wil doen is mij een volstrekt raadsel, maar hij bleef vriendelijk glimlachen toen ik hem al snel in zijn verhaal onderbrak. “Ik heb geen belangstelling voor uw verhaal” zei ik. “Bovendien heb ik een heel aparte relatie met ‘Haar van Boven’ ” Tot mijn schrik zag ik dat mijn cynisme volledig aan hem voorbij ging, want hij bleef maar glimlachen. Oòk toen de deur van het naastgelegen studentenhuis in zijn gezicht werd dichtgegooid.
Een paar uur later zat ik in de taxi. Ik had de laatste passagier van de dag weer veilig tot aan de voordeur gebracht en kon haast niet wachten aan het weekend te beginnen. Alleen in de taxi zette ik de radio aan en mijn gedachten dwaalden af naar de man die een aantal uren eerder aan mijn deur stond. Ik vroeg me af wat er voor nodig zou zijn om mij zodanig tot welke geloofsovertuiging dan ook te bekeren, dat ik uit naam ervan langs de deuren zou gaan om zieltjes te winnen. Ik kwam al snel tot de conclusie dat de kans daarop klein, en zo niet uitermate onwaarschijnlijk, zou zijn, toen het volgende bericht op de radio voorbij kwam:
“Een van oorsprong Iraanse vrouw heeft, na jaren van gevecht, vandaag van een Islamitische rechtbank toestemming gekregen om een man zuur in de ogen te spuiten. De man, een afgewezen bewonderaar, spoot de vrouw jaren geleden na zijn afwijzing door haar zuur in de ogen, waardoor de vrouw blind werd. Nu mag ze het dus terug doen in een haast ultieme vorm van ‘Oog om Oog’.” De nieuwslezer wist overigens nog wel te melden dat de man in kwestie eerst verdoofd zou worden en dat de vrouw inmiddels, vanuit haar huidige woonplaats Barcelona, was afgereisd naar Teheran.
Het overkomt me niet vaak, maar na dit bericht heb ik mijn bus aan de kant van de weg geparkeerd om even na te kunnen denken. Te veel gedachten flitsten door mijn hoofd, en dan kun je beter niet tegelijkertijd proberen auto te rijden.
Op zich begrijp ik het fenomeen van ‘Oog om Oog’ wel, en in bepaalde gevallen is er ook best wel iets voor te zeggen. Maar in dit geval? Op mij komt het uitermate barbaars en middeleeuws over. Zou ik het kunnen? En zou ik het ook doen? Waarschijnlijk dus niet. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen om een ander zoiets aan te doen. Vooral niet als ik, zoals in dit geval, wéét hoe het voelt en wat de gevolgen zijn. En waarom krijgt de man dan toch het ‘voorrecht’ van een verdoving, als hij dat zijn toenmalige slachtoffer niet gunde?
Dàt soort ‘logica’ kan ik dus niet volgen. Noch de wens om daadwerkelijk ‘Oog om Oog’ toe te willen passen.
Ik heb er lang over nagedacht of ik deze overwegingen aan de buitenwereld prijs zou geven. Het laatste wat ik namelijk wil is een discussie voeren over moslims, Sharia of iets dergelijks. Ik bekijk het vanuit een puur menselijk standpunt, de ene mens doet de andere mens iets verschrikkelijks aan, en probeer me dan voor te stellen hoe ik als slachtoffer zou reageren. Natuurlijk zou ik willen dat de dader hard gestraft zou worden voor wat hij me heeft aangedaan, maar wie wint er bij een dergelijke vorm van wraak? Dan zijn er dus twee mensen onnodig blind en gehandicapt in plaats van één. Wordt de wereld daar beter van? Voorkomt het dat het ooit weer gebeurt? Ik betwijfel het ten zeerste.
Ik zal nooit beweren dat ik beter ben dan welke andere mens dan ook. Ik ben gewoon ‘anders’, in velerlei opzicht. Ik herken helemaal niets in begrippen als ‘gekwetste eer’ of ‘wraak’. Of dat een tekortkoming mijnerzijds is, ben ik nog steeds niet uit, maar die genen mis ik nu eenmaal. Ik ben in mijn leven meermalen ernstig tekort gedaan, beschadigd (mentaal en fysiek), valselijk beschuldigd, vernederd etc. Maar nog nooit heb ik er ook maar één seconde over gedacht om hetzelfde terug te doen. Waarom? En waar ligt de grens? Hebben lijfstraffen, martelingen en verminkingen de mensheid ooit één stap verder gebracht? Ik betwijfel het ten zeerste. Ik zou eerder beweren dat we een héél miniscuul klein stapje voorwaarts hebben gezet door die dingen niet meer te doen. Maar ja, wie ben ik?
Ik ga deze dag dus besluiten met een dilemma wat zwaar op mijn hart drukt. Ik begrijp toch al steeds minder van wat mensen drijft in de dingen die ze doen, en vooral elkaar aandoen. Maar deze begrijp ik al helemaal niet…En ik betwijfel zelfs of ik het ooit zal kunnen of willen begrijpen, hoeveel tijd ik er ook aan zal besteden.
13-05-11
De grijze heer die zich aan mijn voordeur presenteerde was uitermate keurig en beleefd. Hij stelde zich voor als vrijwilliger die de deuren langs ging om over de Bijbel te vertellen. Waarom iemand dat als vrijwilliger wil doen is mij een volstrekt raadsel, maar hij bleef vriendelijk glimlachen toen ik hem al snel in zijn verhaal onderbrak. “Ik heb geen belangstelling voor uw verhaal” zei ik. “Bovendien heb ik een heel aparte relatie met ‘Haar van Boven’ ” Tot mijn schrik zag ik dat mijn cynisme volledig aan hem voorbij ging, want hij bleef maar glimlachen. Oòk toen de deur van het naastgelegen studentenhuis in zijn gezicht werd dichtgegooid.
Een paar uur later zat ik in de taxi. Ik had de laatste passagier van de dag weer veilig tot aan de voordeur gebracht en kon haast niet wachten aan het weekend te beginnen. Alleen in de taxi zette ik de radio aan en mijn gedachten dwaalden af naar de man die een aantal uren eerder aan mijn deur stond. Ik vroeg me af wat er voor nodig zou zijn om mij zodanig tot welke geloofsovertuiging dan ook te bekeren, dat ik uit naam ervan langs de deuren zou gaan om zieltjes te winnen. Ik kwam al snel tot de conclusie dat de kans daarop klein, en zo niet uitermate onwaarschijnlijk, zou zijn, toen het volgende bericht op de radio voorbij kwam:
“Een van oorsprong Iraanse vrouw heeft, na jaren van gevecht, vandaag van een Islamitische rechtbank toestemming gekregen om een man zuur in de ogen te spuiten. De man, een afgewezen bewonderaar, spoot de vrouw jaren geleden na zijn afwijzing door haar zuur in de ogen, waardoor de vrouw blind werd. Nu mag ze het dus terug doen in een haast ultieme vorm van ‘Oog om Oog’.” De nieuwslezer wist overigens nog wel te melden dat de man in kwestie eerst verdoofd zou worden en dat de vrouw inmiddels, vanuit haar huidige woonplaats Barcelona, was afgereisd naar Teheran.
Het overkomt me niet vaak, maar na dit bericht heb ik mijn bus aan de kant van de weg geparkeerd om even na te kunnen denken. Te veel gedachten flitsten door mijn hoofd, en dan kun je beter niet tegelijkertijd proberen auto te rijden.
Op zich begrijp ik het fenomeen van ‘Oog om Oog’ wel, en in bepaalde gevallen is er ook best wel iets voor te zeggen. Maar in dit geval? Op mij komt het uitermate barbaars en middeleeuws over. Zou ik het kunnen? En zou ik het ook doen? Waarschijnlijk dus niet. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen om een ander zoiets aan te doen. Vooral niet als ik, zoals in dit geval, wéét hoe het voelt en wat de gevolgen zijn. En waarom krijgt de man dan toch het ‘voorrecht’ van een verdoving, als hij dat zijn toenmalige slachtoffer niet gunde?
Dàt soort ‘logica’ kan ik dus niet volgen. Noch de wens om daadwerkelijk ‘Oog om Oog’ toe te willen passen.
Ik heb er lang over nagedacht of ik deze overwegingen aan de buitenwereld prijs zou geven. Het laatste wat ik namelijk wil is een discussie voeren over moslims, Sharia of iets dergelijks. Ik bekijk het vanuit een puur menselijk standpunt, de ene mens doet de andere mens iets verschrikkelijks aan, en probeer me dan voor te stellen hoe ik als slachtoffer zou reageren. Natuurlijk zou ik willen dat de dader hard gestraft zou worden voor wat hij me heeft aangedaan, maar wie wint er bij een dergelijke vorm van wraak? Dan zijn er dus twee mensen onnodig blind en gehandicapt in plaats van één. Wordt de wereld daar beter van? Voorkomt het dat het ooit weer gebeurt? Ik betwijfel het ten zeerste.
Ik zal nooit beweren dat ik beter ben dan welke andere mens dan ook. Ik ben gewoon ‘anders’, in velerlei opzicht. Ik herken helemaal niets in begrippen als ‘gekwetste eer’ of ‘wraak’. Of dat een tekortkoming mijnerzijds is, ben ik nog steeds niet uit, maar die genen mis ik nu eenmaal. Ik ben in mijn leven meermalen ernstig tekort gedaan, beschadigd (mentaal en fysiek), valselijk beschuldigd, vernederd etc. Maar nog nooit heb ik er ook maar één seconde over gedacht om hetzelfde terug te doen. Waarom? En waar ligt de grens? Hebben lijfstraffen, martelingen en verminkingen de mensheid ooit één stap verder gebracht? Ik betwijfel het ten zeerste. Ik zou eerder beweren dat we een héél miniscuul klein stapje voorwaarts hebben gezet door die dingen niet meer te doen. Maar ja, wie ben ik?
Ik ga deze dag dus besluiten met een dilemma wat zwaar op mijn hart drukt. Ik begrijp toch al steeds minder van wat mensen drijft in de dingen die ze doen, en vooral elkaar aandoen. Maar deze begrijp ik al helemaal niet…En ik betwijfel zelfs of ik het ooit zal kunnen of willen begrijpen, hoeveel tijd ik er ook aan zal besteden.
13-05-11
Labels:
afgewezen,
Barcelona,
bewonderaar,
blind,
cynisme,
gebod,
God,
Iraanse,
lijfstraffen,
marteling,
mensheid,
ogen,
Oog om Oog,
straf,
Teheran,
twijfel,
verminking,
vrouw,
wraak,
zuur
donderdag 5 mei 2011
Als een Koning
Omdat veel dagbestedingen vandaag gesloten zijn, was H. mijn enige passagier. Vanaf het moment dat we de voordeur van zijn zorginstelling uitliepen, liep hij bijna te zingen. Aan de ene kant omdat hij vandaag wel centjes ging verdienen en de rest niet, en aan de andere kant omdat hij als enigste passagier de hele bus voor zichzelf had. Hij kon dus zelf beslissen waar hij ging zitten.
Hij koos uiteindelijk voor zijn vaste plek, vlak achter mij, maar zijn tas moest en zou op een eigen stoel, ingesnoerd en wel. Onderweg verheugde hij zich op de dag die komen ging. Op het trainingscomplex van PSV lekker de hele dag buiten werken. Door H. bleef ik enigszins op de hoogte van het reilen en zeilen van de PSV selectie, want H. is fanatiek supporter. Zijn cluppie gaat boven alles.
Eenmaal op het parkeerterrein aangekomen kwam de vraag. Of hij voor één keertje via de rolstoellift mocht uitstappen. Zijn bruine ogen keken me zo smekend aan dat ik geen ‘nee’durfde te zeggen. Vol trots stapte het kleine mannetje met zijn tas nonchalant over zijn schouder op het plateau. Een kleine hand greep de railing terwijl het plateau langzaam naar beneden zakte. Quasi nonchalant keek hij die paar seconden dat zijn afdaling duurde over het vrijwel lege parkeerterrein. En ook al heb ik geen enkele kennis over mensen met het syndroom van Down, de blik in H’s ogen was helemaal niet moeilijk te lezen. Die paar seconden voelde hij zich een koning die langzaam afdaalde naar het gewone volk. Of het imaginaire volk hem toejuichte weet ik niet, maar zijn blijheid zal er niet minder om zijn geweest.
Met een brede grijns wandelde hij van me weg. Zijn dag kon niet beter zijn begonnen.
05-05-11
Hij koos uiteindelijk voor zijn vaste plek, vlak achter mij, maar zijn tas moest en zou op een eigen stoel, ingesnoerd en wel. Onderweg verheugde hij zich op de dag die komen ging. Op het trainingscomplex van PSV lekker de hele dag buiten werken. Door H. bleef ik enigszins op de hoogte van het reilen en zeilen van de PSV selectie, want H. is fanatiek supporter. Zijn cluppie gaat boven alles.
Eenmaal op het parkeerterrein aangekomen kwam de vraag. Of hij voor één keertje via de rolstoellift mocht uitstappen. Zijn bruine ogen keken me zo smekend aan dat ik geen ‘nee’durfde te zeggen. Vol trots stapte het kleine mannetje met zijn tas nonchalant over zijn schouder op het plateau. Een kleine hand greep de railing terwijl het plateau langzaam naar beneden zakte. Quasi nonchalant keek hij die paar seconden dat zijn afdaling duurde over het vrijwel lege parkeerterrein. En ook al heb ik geen enkele kennis over mensen met het syndroom van Down, de blik in H’s ogen was helemaal niet moeilijk te lezen. Die paar seconden voelde hij zich een koning die langzaam afdaalde naar het gewone volk. Of het imaginaire volk hem toejuichte weet ik niet, maar zijn blijheid zal er niet minder om zijn geweest.
Met een brede grijns wandelde hij van me weg. Zijn dag kon niet beter zijn begonnen.
05-05-11
woensdag 20 april 2011
Open brief aan Jos van Noord; reactie op 'Rookvakantie'
Geachte heer Van Noord,
Ik ben een man van 45, en een van die sociale outcasts. Een roker die verdreven is om zijn verslaving. Let wel, ik ben een van die rokers die nog het fatsoen heeft om in gezelschap te vragen of iemand er problemen mee heeft als ik opsteek en die zich dan, ook bij één opmerking, subiet naar buiten begeeft. Normaal sociaal gedrag heette dat vroeger. Rekening houden met elkaar.
Met de ontketende heksenjacht op rokers begin ik echter steeds meer problemen te krijgen. De discussie gaat namelijk al lang niet meer over gezondheidsrisico’s en eventuele extra kostenposten in de zorg. Een discussie die al lang bewezen onzin is. De discussie lijkt zich nu toe te spitsen op de uitzonderingspositie, letterlijk de buitensluiting, waarin de niet-roker ons heeft gemanoeuvreerd.
Ok, ik mag op de werkplek niet meer roken. De asbak verdwijnt en ik pas me keurig aan. Maar daar waar ik één keer per ochtend extra naar buiten loop voor een beetje ‘frisse lucht’, zie ik mijn collega’s meerdere keren per dag hun bureau verlaten om te gaan kletsen rond het koffieapparaat. Ik haal koffie ‘in de loop’ en zit de rest van de tijd gewoon achter mijn bureau te werken.
Echter, vooral bij jonge collega’s blijkt werktijd òòk in te houden het bespreken van: de vakantie (inclusief alle foto’s), de relatie, het stuklopen daarvan, het wel of niet de ex een nieuwe kans te geven, de kwaliteit en hoeveelheid genoten make-up-seks, het aantal genuttigde alcoholische versnaperingen in het afgelopen weekend, het geplande quotum voor het komende weekend, de laatste mode, de prijs van handtassen en schoenen, de schoolprestaties van de kinderen etc.
Ik vertrek op tijd met lunchpauze, want dan heb ik de laatste tien minuten nog tijd om één sigaretje te roken. Opvallend is het echter te zien hoe lang ná de lunch sommige bureau’s nog leegblijven. Men is reeds binnen, dus die ‘absentie’ wordt nooit bijgehouden. Men heeft echter wel tijd, als men eenmaal achter het eigen bureau is weergekeerd, om precies mijn 2x 10 minuten ‘extra absentie’ bij te houden en zich daarover te beklagen. Sinds een aantal jaar is ook een ander fenomeen waar te nemen: de onbedwingbare drang tot het bijhouden van (privé!) pagina’s op Facebook, LinkedIn en Hyves, het voortdurend versturen van berichtjes via Twitter, het (in de baas z’n tijd) Googelen van de volgende vakantie of een nieuw paar schoenen. En dan durven ze nog te zeggen dat zij harder ‘werken’ dan ik?
Ik ben groot gebracht met het besef dat je jezelf aan een bedrijf verhuurt voor een bepaald aantal uur en een bepaalde taak. Die verantwoordelijkheid neem ik serieus. Dat houdt dus tevens in dat ik me in het weekend matig met alcohol en dus maandag net zo fris en fruitig weer op het werk verschijn als ik er vrijdag ben vertrokken. Als roker lijd ik ook al niet aan een zo heel slechte gezondheid. Ik ben niet drie keer per maand zo hevig ongesteld dat ik echt niet kan werken. In het weekend ben ik ook al niet te vinden op het voetbalveld, en de afgelopen jaren (ik klop het even af), verliepen vrij blessureloos. Op vakantie ben ik meestal te vinden in een aangenaam warm oord. De kans dat ik aldaar mijn been breek op de een of andere helling is ook al niet heel groot. En toch ben ik steeds de gebeten hond omdat ik rook….
Mijn oma leerde mij lang geleden al, dat was nog diep in de vorige eeuw, dat als je met één vinger naar een ander wijst, er maar liefst vier vingers naar jezelf wijzen. Ik ben het oude mensje nog steeds dankbaar voor die les, al zou diezelfde les tegenwoordig wel weer eens onderwezen mogen worden!
Ik ben, ondanks dat ik rook, doorgaans toch een nette en oppassend burger. Ik betaal (meer dan) mijn deel aan de belastingen, leidt mijn eigen leven samen met mijn (rokende) echtgenote, val verder niemand lastig, scoor mijn eigen jaarlijkse quotum aan pietluttige snelheidsovertredinkjes, en maak me ook maatschappelijk op vele terreinen als vrijwilliger nuttig. Toch ben ik om de een of andere reden tegenwoordig een paria. Ik ben verbannen naar buiten, naar tochtige hoekjes, omdat ik het lekker nu eenmaal lekker vind om te roken. Als men daarbij last van mij heeft, schuif ik een aantal metertjes verder. Maar ook dat is voor de fanatici niet genoeg meer. Ik moet helemaal uit het straatbeeld, de theaters en de restaurants verdwijnen! En waarom? Ik drink niet, ik ben niet luidruchtig en val niemand bewust lastig. Kortom, ik snap het nog steeds niet. Het ontbreekt er nog maar aan dat roken via het een of andere kapstokartikel tot crimineel gedrag wordt verklaard. Dan zal het vast niet lang duren alvorens er weer treinen naar het oosten rijden. Maar dàt mag ik dan weer niet hardop denken. Dat is namelijk kwetsend voor de mensen die WOII hebben meegemaakt.
Dit land beroept zich erop enorm tolerant te zijn. Alleen geldt die tolerantie opeens niet meer als je rookt.
Ik ben een man van 45, en een van die sociale outcasts. Een roker die verdreven is om zijn verslaving. Let wel, ik ben een van die rokers die nog het fatsoen heeft om in gezelschap te vragen of iemand er problemen mee heeft als ik opsteek en die zich dan, ook bij één opmerking, subiet naar buiten begeeft. Normaal sociaal gedrag heette dat vroeger. Rekening houden met elkaar.
Met de ontketende heksenjacht op rokers begin ik echter steeds meer problemen te krijgen. De discussie gaat namelijk al lang niet meer over gezondheidsrisico’s en eventuele extra kostenposten in de zorg. Een discussie die al lang bewezen onzin is. De discussie lijkt zich nu toe te spitsen op de uitzonderingspositie, letterlijk de buitensluiting, waarin de niet-roker ons heeft gemanoeuvreerd.
Ok, ik mag op de werkplek niet meer roken. De asbak verdwijnt en ik pas me keurig aan. Maar daar waar ik één keer per ochtend extra naar buiten loop voor een beetje ‘frisse lucht’, zie ik mijn collega’s meerdere keren per dag hun bureau verlaten om te gaan kletsen rond het koffieapparaat. Ik haal koffie ‘in de loop’ en zit de rest van de tijd gewoon achter mijn bureau te werken.
Echter, vooral bij jonge collega’s blijkt werktijd òòk in te houden het bespreken van: de vakantie (inclusief alle foto’s), de relatie, het stuklopen daarvan, het wel of niet de ex een nieuwe kans te geven, de kwaliteit en hoeveelheid genoten make-up-seks, het aantal genuttigde alcoholische versnaperingen in het afgelopen weekend, het geplande quotum voor het komende weekend, de laatste mode, de prijs van handtassen en schoenen, de schoolprestaties van de kinderen etc.
Ik vertrek op tijd met lunchpauze, want dan heb ik de laatste tien minuten nog tijd om één sigaretje te roken. Opvallend is het echter te zien hoe lang ná de lunch sommige bureau’s nog leegblijven. Men is reeds binnen, dus die ‘absentie’ wordt nooit bijgehouden. Men heeft echter wel tijd, als men eenmaal achter het eigen bureau is weergekeerd, om precies mijn 2x 10 minuten ‘extra absentie’ bij te houden en zich daarover te beklagen. Sinds een aantal jaar is ook een ander fenomeen waar te nemen: de onbedwingbare drang tot het bijhouden van (privé!) pagina’s op Facebook, LinkedIn en Hyves, het voortdurend versturen van berichtjes via Twitter, het (in de baas z’n tijd) Googelen van de volgende vakantie of een nieuw paar schoenen. En dan durven ze nog te zeggen dat zij harder ‘werken’ dan ik?
Ik ben groot gebracht met het besef dat je jezelf aan een bedrijf verhuurt voor een bepaald aantal uur en een bepaalde taak. Die verantwoordelijkheid neem ik serieus. Dat houdt dus tevens in dat ik me in het weekend matig met alcohol en dus maandag net zo fris en fruitig weer op het werk verschijn als ik er vrijdag ben vertrokken. Als roker lijd ik ook al niet aan een zo heel slechte gezondheid. Ik ben niet drie keer per maand zo hevig ongesteld dat ik echt niet kan werken. In het weekend ben ik ook al niet te vinden op het voetbalveld, en de afgelopen jaren (ik klop het even af), verliepen vrij blessureloos. Op vakantie ben ik meestal te vinden in een aangenaam warm oord. De kans dat ik aldaar mijn been breek op de een of andere helling is ook al niet heel groot. En toch ben ik steeds de gebeten hond omdat ik rook….
Mijn oma leerde mij lang geleden al, dat was nog diep in de vorige eeuw, dat als je met één vinger naar een ander wijst, er maar liefst vier vingers naar jezelf wijzen. Ik ben het oude mensje nog steeds dankbaar voor die les, al zou diezelfde les tegenwoordig wel weer eens onderwezen mogen worden!
Ik ben, ondanks dat ik rook, doorgaans toch een nette en oppassend burger. Ik betaal (meer dan) mijn deel aan de belastingen, leidt mijn eigen leven samen met mijn (rokende) echtgenote, val verder niemand lastig, scoor mijn eigen jaarlijkse quotum aan pietluttige snelheidsovertredinkjes, en maak me ook maatschappelijk op vele terreinen als vrijwilliger nuttig. Toch ben ik om de een of andere reden tegenwoordig een paria. Ik ben verbannen naar buiten, naar tochtige hoekjes, omdat ik het lekker nu eenmaal lekker vind om te roken. Als men daarbij last van mij heeft, schuif ik een aantal metertjes verder. Maar ook dat is voor de fanatici niet genoeg meer. Ik moet helemaal uit het straatbeeld, de theaters en de restaurants verdwijnen! En waarom? Ik drink niet, ik ben niet luidruchtig en val niemand bewust lastig. Kortom, ik snap het nog steeds niet. Het ontbreekt er nog maar aan dat roken via het een of andere kapstokartikel tot crimineel gedrag wordt verklaard. Dan zal het vast niet lang duren alvorens er weer treinen naar het oosten rijden. Maar dàt mag ik dan weer niet hardop denken. Dat is namelijk kwetsend voor de mensen die WOII hebben meegemaakt.
Dit land beroept zich erop enorm tolerant te zijn. Alleen geldt die tolerantie opeens niet meer als je rookt.
zaterdag 9 april 2011
Moreel Dilemma
Tussen de bedrijven door ben ik aan het leren voor taxichauffeur met een beperkte pas. Niet omdat ik daar mijn hele leven al van heb gedroomd, maar slechts om een paar extra euro’s te verdienen die me in staat moeten stellen om mijn eigen bedrijf verder uit te bouwen en op de kaart te zetten.
Chauffeur met een beperkte pas houdt in dat ik contractvervoer mag rijden. In mijn geval cliënten van een zorginstelling ’s ochtends ophalen bij de instelling en naar de respectievelijke dagbestedingen brengen. ’s Middags haal ik dezelfde mensen weer in omgekeerde volgorde op en lever ze weer veilig thuis af. Tot dit baantje op mijn pad kwam, had ik nooit zo heel erg stilgestaan bij dit wereldje. Ik zag de busjes wel rijden, maar ik bekeek ze als busjes met cliënten. Tegenwoordig kijk ik er heel anders tegenaan. Tegenwoordig zie ik een zestal individuen met hun eigen karakter en eigen beperkingen en eigenaardigheden, en bekijk ik mezelf als hun vaste chauffeur die het voorrecht heeft hen rond te rijden.
Het is best vreemd om te constateren dat ik verander. Ik bemerk bij mezelf geen enkele moeite om tijd en aandacht voor mijn vaste kluppie vrij te maken als handelingen als het vinden van een plekje in de bus, het vastmaken van de veiligheidsriem of het weer uitstappen wat langer duurt. Ik heb er eerlijk gezegd wel lol in. Maar ondanks dat kan mijn brein het niet laten me te wijzen op de vreemde zaken die het contractvervoer in mijn leven hebben gebracht.
Tijdens het bestuderen van de theorie voor het behalen van de chauffeurspas, wordt uitgebreid besproken hoe een chauffeur zich ten opzichte van zijn passagiers dient op te stellen en te gedragen. Het meeste daarvan is zo logisch als wat, maar mijn brein slaagt er dan altijd wel weer om aparte vragen op te werpen.
Zo reed ik laatst door Eindhoven met achter mij een van mijn vaste cliënten R. Deze dame is allervriendelijkst, maar kijkt elke keer als ze mijn aanwezigheid gewaar wordt op haar horloge. In haar ogen, en ze ziet al niet heel veel, ben ik namelijk steevast te vroeg. Deels wordt die reactie ingegeven doordat ze grote moeite heeft om over te schakelen van winter- naar zomertijd, en deels komt het ook omdat ze een pietje precies is in haar werk, en graag de dingen verzorgd en netjes achter laat.
Staand voor een stoplicht betrapte ik me op de schier onbedwingbare neiging in mijn neus te peuteren. Om me heen kijkend zag ik dat de bestuurders rondom mij slechts gericht waren op het stoplicht, dus zou ik even ongestoord mijn gang gaan? De verleiding was groot en mijn wijsvinger bewoog zich al richting linker neusgat. Tot mijn geweten zich ermee ging bemoeien: “Je mag jezelf dan wel onbespied wanen, maar je hebt nog steeds een cliënt in de taxi! Neuspeuteren is dus niet aan de orde!” Helaas bezit ik ook dat andere stemmetje, mijn slechte geweten. Dat riep: “Een cliënt in de taxi? En wat dan nog? R. Ziet het, letterlijk en figuurlijk, toch niet!”
De eerlijkheid gebied mij te bekennen dat mijn geweten de discussie won, zij het op het nippertje. Ik slaagde erin mezelf te beheersen tot ik R. op haar bestemming had afgezet. Het scheelde echter maar een (neus-)haartje..
09-04-11
Chauffeur met een beperkte pas houdt in dat ik contractvervoer mag rijden. In mijn geval cliënten van een zorginstelling ’s ochtends ophalen bij de instelling en naar de respectievelijke dagbestedingen brengen. ’s Middags haal ik dezelfde mensen weer in omgekeerde volgorde op en lever ze weer veilig thuis af. Tot dit baantje op mijn pad kwam, had ik nooit zo heel erg stilgestaan bij dit wereldje. Ik zag de busjes wel rijden, maar ik bekeek ze als busjes met cliënten. Tegenwoordig kijk ik er heel anders tegenaan. Tegenwoordig zie ik een zestal individuen met hun eigen karakter en eigen beperkingen en eigenaardigheden, en bekijk ik mezelf als hun vaste chauffeur die het voorrecht heeft hen rond te rijden.
Het is best vreemd om te constateren dat ik verander. Ik bemerk bij mezelf geen enkele moeite om tijd en aandacht voor mijn vaste kluppie vrij te maken als handelingen als het vinden van een plekje in de bus, het vastmaken van de veiligheidsriem of het weer uitstappen wat langer duurt. Ik heb er eerlijk gezegd wel lol in. Maar ondanks dat kan mijn brein het niet laten me te wijzen op de vreemde zaken die het contractvervoer in mijn leven hebben gebracht.
Tijdens het bestuderen van de theorie voor het behalen van de chauffeurspas, wordt uitgebreid besproken hoe een chauffeur zich ten opzichte van zijn passagiers dient op te stellen en te gedragen. Het meeste daarvan is zo logisch als wat, maar mijn brein slaagt er dan altijd wel weer om aparte vragen op te werpen.
Zo reed ik laatst door Eindhoven met achter mij een van mijn vaste cliënten R. Deze dame is allervriendelijkst, maar kijkt elke keer als ze mijn aanwezigheid gewaar wordt op haar horloge. In haar ogen, en ze ziet al niet heel veel, ben ik namelijk steevast te vroeg. Deels wordt die reactie ingegeven doordat ze grote moeite heeft om over te schakelen van winter- naar zomertijd, en deels komt het ook omdat ze een pietje precies is in haar werk, en graag de dingen verzorgd en netjes achter laat.
Staand voor een stoplicht betrapte ik me op de schier onbedwingbare neiging in mijn neus te peuteren. Om me heen kijkend zag ik dat de bestuurders rondom mij slechts gericht waren op het stoplicht, dus zou ik even ongestoord mijn gang gaan? De verleiding was groot en mijn wijsvinger bewoog zich al richting linker neusgat. Tot mijn geweten zich ermee ging bemoeien: “Je mag jezelf dan wel onbespied wanen, maar je hebt nog steeds een cliënt in de taxi! Neuspeuteren is dus niet aan de orde!” Helaas bezit ik ook dat andere stemmetje, mijn slechte geweten. Dat riep: “Een cliënt in de taxi? En wat dan nog? R. Ziet het, letterlijk en figuurlijk, toch niet!”
De eerlijkheid gebied mij te bekennen dat mijn geweten de discussie won, zij het op het nippertje. Ik slaagde erin mezelf te beheersen tot ik R. op haar bestemming had afgezet. Het scheelde echter maar een (neus-)haartje..
09-04-11
vrijdag 1 april 2011
Tissus Wax Bazin
Als ik ’s ochtends mijn krantjes lees, stuit ik vaak op berichtgeving die me aan het denken zet. Vanmorgen was het de column van Annelie Langerak in ’s lands grootste ochtendblad.
In de column beschrijft Langerak hoe in Indonesië het filmfenomeen ‘pornosterren met kleren aan’ kon ontstaan. Op zich een interessant fenomeen, maar dat geloof ik allemaal wel. Porno is tenslotte overal onderwerp van oproer en religieus protest. Mijn echte interesse werd echter gewekt door haar beschrijving dat ‘honderden islamitische studenten en geestelijken op straat damesondergoed in brand staken uit protest tegen Myabi (een Japanse pornoactrice), als vernietigster van de moraal van de natie.’ Hoe komt iemand daarop?
Ik kan het niet helpen, maar ik vraag me dan meteen af hoe deze geestelijken aan dat damesondergoed zijn gekomen. Was het van dat degelijke Hema-spul dat ze gingen verbranden, of het meer frivole soort? Ik kan me nauwelijks voorstellen dat zo’n geestelijke zelf een winkel voor dameskleding binnenstapt. Komt er dan een verkoopster op hem af die bedeesd vraagt waarmee ze hem van dienst kan zijn? Fluistert hij dan iets onverstaanbaars in zijn baard? Of bromt hij bars dat het soort damesondergoed dat hij zoekt hem niets kan schelen omdat hij het toch gaat verbranden? Vragen, vragen, altijd maar die vragen! Een ander mogelijk scenario is natuurlijk dat de geestelijke de ondergoedlade van zijn vrouw en dochters heeft geplunderd. Ik hoop dan maar dat hij de minst afgedragen exemplaren heeft meegenomen, want die afgedragen exemplaren zitten de dames blijkbaar het lekkerst. Vooral tijdens ‘die periode van de maand’. En zou dochterlief haar vader bij thuiskomst na het demonstreren om uitleg hebben gevraagd wegens haar opmerkelijk lege lade? Als het in Indonesië net zo gaat als hier, draait Pa uiteindelijk toch op voor de kosten van vervanging.
Begin vorige maand stond in de Volkskrant bovenstaande foto die me ook enige tijd heeft bezig gehouden. Op de foto van Julien Chatelin zien we moslims bijeengepakt op straat bidden tijdens het vrijdaggebed in een smalle straat in Parijs. Op zich is de foto goed van compositie, maar wat mij het meest intrigeert is een uithangbord van een winkeltje aan de gevel links. Op dit uithangbord staat de tekst ‘Tissus Wax Bazin’, voor de deur staat een paspop met een Arabisch gewaad. Zo’n ontdekking bezorgt mijn fantasie meteen overuren. Wie is die ‘Bazin’, wat is haar verhaal, en wat doet ze met ‘Wax’?
Uit een grijs verleden weet ik dat de aankondiging Tissus betekent dat het hier om een winkel in stoffen gaat. De waarheid zal dus, zoals meestal, een heel stuk minder prozaïsch zijn. Bazin is dus hoogstwaarschijnlijk een extreem hardwerkende middenstander van mannelijke kunne en middelbare leeftijd, en al helemaal geen vrouw met een omfloerste oogopslag en een intrigerend verleden. In mijn fantasie heb ik haar inmiddels een hele levensgeschiedenis toegedicht. Niet allemaal even prettig wat ze heeft meegemaakt, maar ze leeft nog en verdient met haar winkeltje net genoeg om voor haar dochters en kleinkind te kunnen zorgen.
Ik vraag me wel eens af in welke wereld het beter toeven is: de dagelijkse wereld om ons heen of de wereld die ik in mijn fantasie uit het niets kan creëren?
01-04-11
In de column beschrijft Langerak hoe in Indonesië het filmfenomeen ‘pornosterren met kleren aan’ kon ontstaan. Op zich een interessant fenomeen, maar dat geloof ik allemaal wel. Porno is tenslotte overal onderwerp van oproer en religieus protest. Mijn echte interesse werd echter gewekt door haar beschrijving dat ‘honderden islamitische studenten en geestelijken op straat damesondergoed in brand staken uit protest tegen Myabi (een Japanse pornoactrice), als vernietigster van de moraal van de natie.’ Hoe komt iemand daarop?
Ik kan het niet helpen, maar ik vraag me dan meteen af hoe deze geestelijken aan dat damesondergoed zijn gekomen. Was het van dat degelijke Hema-spul dat ze gingen verbranden, of het meer frivole soort? Ik kan me nauwelijks voorstellen dat zo’n geestelijke zelf een winkel voor dameskleding binnenstapt. Komt er dan een verkoopster op hem af die bedeesd vraagt waarmee ze hem van dienst kan zijn? Fluistert hij dan iets onverstaanbaars in zijn baard? Of bromt hij bars dat het soort damesondergoed dat hij zoekt hem niets kan schelen omdat hij het toch gaat verbranden? Vragen, vragen, altijd maar die vragen! Een ander mogelijk scenario is natuurlijk dat de geestelijke de ondergoedlade van zijn vrouw en dochters heeft geplunderd. Ik hoop dan maar dat hij de minst afgedragen exemplaren heeft meegenomen, want die afgedragen exemplaren zitten de dames blijkbaar het lekkerst. Vooral tijdens ‘die periode van de maand’. En zou dochterlief haar vader bij thuiskomst na het demonstreren om uitleg hebben gevraagd wegens haar opmerkelijk lege lade? Als het in Indonesië net zo gaat als hier, draait Pa uiteindelijk toch op voor de kosten van vervanging.
Begin vorige maand stond in de Volkskrant bovenstaande foto die me ook enige tijd heeft bezig gehouden. Op de foto van Julien Chatelin zien we moslims bijeengepakt op straat bidden tijdens het vrijdaggebed in een smalle straat in Parijs. Op zich is de foto goed van compositie, maar wat mij het meest intrigeert is een uithangbord van een winkeltje aan de gevel links. Op dit uithangbord staat de tekst ‘Tissus Wax Bazin’, voor de deur staat een paspop met een Arabisch gewaad. Zo’n ontdekking bezorgt mijn fantasie meteen overuren. Wie is die ‘Bazin’, wat is haar verhaal, en wat doet ze met ‘Wax’?
Uit een grijs verleden weet ik dat de aankondiging Tissus betekent dat het hier om een winkel in stoffen gaat. De waarheid zal dus, zoals meestal, een heel stuk minder prozaïsch zijn. Bazin is dus hoogstwaarschijnlijk een extreem hardwerkende middenstander van mannelijke kunne en middelbare leeftijd, en al helemaal geen vrouw met een omfloerste oogopslag en een intrigerend verleden. In mijn fantasie heb ik haar inmiddels een hele levensgeschiedenis toegedicht. Niet allemaal even prettig wat ze heeft meegemaakt, maar ze leeft nog en verdient met haar winkeltje net genoeg om voor haar dochters en kleinkind te kunnen zorgen.
Ik vraag me wel eens af in welke wereld het beter toeven is: de dagelijkse wereld om ons heen of de wereld die ik in mijn fantasie uit het niets kan creëren?
01-04-11
vrijdag 18 februari 2011
De grote stoere spinnenvanger
Mijn liefste is een mooie, lieve, succesvolle en zelfverzekerde vrouw die niet op haar mondje is gevallen. Ze is niet bang uitgevallen, weet precies wat ze wil, hoe ze daar moet komen en doet dat dan ook. Er is alleen één situatie waarin alle redelijkheid haar verlaat, en dat komt gelukkig slechts zelden voor. Mijn liefste is namelijk als de dood voor spinnen.
Nu komt dat wel meer voor bij vrouwen, maar ik verbaas me toch elke keer weer over de heftigheid van de paniekreactie. En daarbij maakt het helemaal niets uit of het spinnetje één, twee of meerdere millimeters meet. Zodra er een achtpotig beestje in haar omgeving verzeild raakt, en dan òòk nog het lef heeft zich verder in haar richting te begeven, slaat de blinde paniek toe.
Vanavond was het weer eens zover. We zaten rustig tv te kijken toen haar commentaar op de uitzending opeens overging in gegil. Liefste verdween gillend naar de achterkamer en riep me paniekerig toe dat er een spin was gesignaleerd. Aan mij, als stoere en koene ridder, dan de taak het monster op te sporen, het in een stukje keukenrol te vangen en (liefst definitief) te verwijderen. En mijn liefste controleert dat ook, dat definitieve dan. Op gepaste afstand volgt ze me naar de keuken en ziet er op toe, nog steeds op een afstand, dat ik het propje keukenpapier zodanig plet dat de spin binnenin geen enkele kans heeft het te overleven. Slechts dan mag het propje in de prullenbak en keert de situatie in Huize De l’Ecluse weer terug naar de serene stilte die het doorgaans kent.
De spinnenfobie van mijn geliefde geeft mij dus de kans om mezelf weer eens van mijn meest stoere en heldhaftige kant te laten zien. Maar toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het steeds wel een héél ongelijke strijd is. Zo’n spinnetje heeft geen schijn van kans tegen mijn razendsnelle, en door de jaren geperfectioneerde, vangtechnieken. Ook in lichaams-grootte legt elk soort ongedierte het genadeloos af tegen mijn grote en massieve fysiek. En dat is toch eigenlijk niet eerlijk.
Maar stel dat het nu eens anders was. Stel nu dat mijn liefste bedreigd zou worden door een beest van een tonnetje of drie. Zou ik dan nog steeds zo heldhaftig van de bank opspringen om haar te redden? Ik zou in ieder geval een ander wapen kiezen dan een rol keukenpapier, dat dan weer wel. Maar dat heldhaftige? Ik weet het nog niet zo net.
In de eeuwen voor ons waren levensbedreigende situaties eerder regel dan uitzondering. En in bepaalde delen van de wereld is dat nog steeds zo. Maar ik ben het niet gewend om de eer van mijn lief te verdedigen door fysiek geweld. Verbaal heb ik het menigmaal moeten doen, en daar slaag ik meestal aardig in. Maar met fysiek geweld? De laatste keer dat ik gevochten heb is een eeuwigheid geleden. Zeker wel dertig jaar. En in dienst heb ik ook al niet gezeten, want daar hadden ze op de keuringsdag al door dat het tussen defensie en ondergetekende nooit en te nimmer een gelukkig en voorspoedig ‘huwelijk’ zou worden.
Vreemd, maar ik heb er eigenlijk nooit bij stil gestaan dat er zich momenten zouden kunnen voordoen waarin ik zou willen vechten. Deels zal dat wel komen omdat mensen die mij op zich af zien komen, zich meestal wel twee keer bedenken alvorens ze ruzie gaan zoeken. Niet omdat ik agressief ben, integendeel zelfs, ik ben eigenlijk alleen maar groot en nauwelijks gevaarlijk.
En nu zit ik dus met een dilemma. Ik wil dus eigenlijk leren mijn lief fysiek te kunnen verdedigen als dat onverhoopt nodig mocht zijn. Maar waar leer ik dat? Niet op een cursus zelfverdediging dus. Zou een cursus ‘Bescherm Uw Geliefde’ eigenlijk bestaan? Heeft zo’n cursus eigenlijk ooit bestaan?
18-02-10
Nu komt dat wel meer voor bij vrouwen, maar ik verbaas me toch elke keer weer over de heftigheid van de paniekreactie. En daarbij maakt het helemaal niets uit of het spinnetje één, twee of meerdere millimeters meet. Zodra er een achtpotig beestje in haar omgeving verzeild raakt, en dan òòk nog het lef heeft zich verder in haar richting te begeven, slaat de blinde paniek toe.
Vanavond was het weer eens zover. We zaten rustig tv te kijken toen haar commentaar op de uitzending opeens overging in gegil. Liefste verdween gillend naar de achterkamer en riep me paniekerig toe dat er een spin was gesignaleerd. Aan mij, als stoere en koene ridder, dan de taak het monster op te sporen, het in een stukje keukenrol te vangen en (liefst definitief) te verwijderen. En mijn liefste controleert dat ook, dat definitieve dan. Op gepaste afstand volgt ze me naar de keuken en ziet er op toe, nog steeds op een afstand, dat ik het propje keukenpapier zodanig plet dat de spin binnenin geen enkele kans heeft het te overleven. Slechts dan mag het propje in de prullenbak en keert de situatie in Huize De l’Ecluse weer terug naar de serene stilte die het doorgaans kent.
De spinnenfobie van mijn geliefde geeft mij dus de kans om mezelf weer eens van mijn meest stoere en heldhaftige kant te laten zien. Maar toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het steeds wel een héél ongelijke strijd is. Zo’n spinnetje heeft geen schijn van kans tegen mijn razendsnelle, en door de jaren geperfectioneerde, vangtechnieken. Ook in lichaams-grootte legt elk soort ongedierte het genadeloos af tegen mijn grote en massieve fysiek. En dat is toch eigenlijk niet eerlijk.
Maar stel dat het nu eens anders was. Stel nu dat mijn liefste bedreigd zou worden door een beest van een tonnetje of drie. Zou ik dan nog steeds zo heldhaftig van de bank opspringen om haar te redden? Ik zou in ieder geval een ander wapen kiezen dan een rol keukenpapier, dat dan weer wel. Maar dat heldhaftige? Ik weet het nog niet zo net.
In de eeuwen voor ons waren levensbedreigende situaties eerder regel dan uitzondering. En in bepaalde delen van de wereld is dat nog steeds zo. Maar ik ben het niet gewend om de eer van mijn lief te verdedigen door fysiek geweld. Verbaal heb ik het menigmaal moeten doen, en daar slaag ik meestal aardig in. Maar met fysiek geweld? De laatste keer dat ik gevochten heb is een eeuwigheid geleden. Zeker wel dertig jaar. En in dienst heb ik ook al niet gezeten, want daar hadden ze op de keuringsdag al door dat het tussen defensie en ondergetekende nooit en te nimmer een gelukkig en voorspoedig ‘huwelijk’ zou worden.
Vreemd, maar ik heb er eigenlijk nooit bij stil gestaan dat er zich momenten zouden kunnen voordoen waarin ik zou willen vechten. Deels zal dat wel komen omdat mensen die mij op zich af zien komen, zich meestal wel twee keer bedenken alvorens ze ruzie gaan zoeken. Niet omdat ik agressief ben, integendeel zelfs, ik ben eigenlijk alleen maar groot en nauwelijks gevaarlijk.
En nu zit ik dus met een dilemma. Ik wil dus eigenlijk leren mijn lief fysiek te kunnen verdedigen als dat onverhoopt nodig mocht zijn. Maar waar leer ik dat? Niet op een cursus zelfverdediging dus. Zou een cursus ‘Bescherm Uw Geliefde’ eigenlijk bestaan? Heeft zo’n cursus eigenlijk ooit bestaan?
18-02-10
vrijdag 4 februari 2011
In welke ‘port’ is mijn brain wel welkom?
Als ik ergens binnen kom, weet men dat ik er ben. Ik weet dat ik niet de beste people skills bezit. Ik observeer, luister, denk en combineer liever dan over koetjes en kalfjes te praten. Mijn gedachten gaan ‘a mile a minute’, maar niet noodzakelijkerwijs in één rechte lijn. Ik zie patronen en verbindingen waar anderen die niet zien, en kom vaak met oplossingen die creatief en vooruitstrevend zijn. Ze worden echter maar zelden geaccepteerd, omdat ze vaak tè creatief en tè vooruitstrevend zijn.
Voor werkgevers ben ik ‘lastig te managen’. Ik heb niet de behoefte om carrière te maken, ik wil gewoon kunnen doen wat ik leuk vind en waar ik goed in ben. Dat houdt overigens geenszins in dat ik niet ambitieus ben. Ik wil graag mijn steentje bijdragen, en ben ook niet te beroerd om daarvoor mijn handen uit de mouwen te steken. Maar omdat ik geen HBO of universitaire opleiding heb voltooid, is het lastig aan te tonen wat ik allemaal kan.
Mijn wereld zie ik als een vloeiend, bewegelijk geheel, één geheel. Alles is met elkaar verbonden, en elke actie heeft ergens anders een reactie tot gevolg. Ik heb geen laboratorium nodig om de gevolgen van een besluit te voorspellen, ik hoef alleen de film in mijn hoofd maar vooruit te spoelen om te zien wat het gevolg zal zijn. Maar wie gelooft dat? Een nog niet bestaand product hoef ik niet vast te houden om er iets over te kunnen zeggen. Ik kan het in mijn hoofd construeren alsof het al bestaat. Vervolgens kan ik het, simpelweg door mijn focus aan te passen, manipuleren zoals ik wil. Ik kan het aanraken, vanuit elk gewenst standpunt bekijken, of er zelfs middenin gaan staan.
In het verleden is vaak geprobeerd om mij in één hokje te plaatsen, maar tot op heden is dat nog niemand echt gelukt. Geen enkel hokje is groot, of divers, genoeg. Men kiest dan al gauw voor het hokje ‘lastig’, dan is men er maar vanaf. Ik leef voortdurend met het gevoel dat ik in een supersnelle sportwagen zit, maar de handrem mag er niet af. Ik sukkel dus met een slakkengangetje over de snelweg, zie de wereld om me heen vastlopen, maar ik mag er niets van zeggen, noch van vinden. Ik heb er immers niet voor gestudeerd.
Noem mij autistisch, noem mij Asperger, noem mij hoogbegaafd. Noem mij hoogsensitief, Extra Intelligent, lastig, eigenwijs of dwars. Ik heb alle benamingen en etiketjes als meerdere keren voorbij zien komen. Feit blijft dat ik een mens ben, met alle emoties en gevoelens die daarbij horen, maar dat ik nergens thuis hoor. Ik pas niet in veel van de bestaande bedrijfsstructuren, omdat die mij niet uitdagen, en ik bovendien ruimte nodig heb om te kunnen bewegen. Ik moet kunnen lopen als ik denk, en ik presteer ook al niet op commando. Toch werk ik harder dan menig andere medewerker, maar dat is minder zichtbaar. Ik heb geen hoge stapel dossiers op mijn bureau, en mijn toegevoegde waarde is daarom lastig te meten met de standaard methoden en systemen.
Na twee decennia doodongelukkig te zijn geweest binnen de standaard werkstructuren, ben ik ruim een jaar geleden voor mezelf begonnen. De economische crisis heeft er echter voor gezorgd dat het allemaal (nog) niet goed van de grond is gekomen, maar ik ben gelukkiger dan ooit. Toch loop ik elke dag tegen dezelfde starre vooroordelen aan: ik ben te slim, kan te veel verschillende dingen, en denk te snel. Bovendien leer ik op een totaal andere manier, en dus heb ik geen diploma’s die van belang zijn. Dat alles is ook nog eens verpakt in een groot en onhandig lijf waaraan, vooral aan de sociale kant, er een paar schakels ontbreken. Toch maakt dat mij geen slecht of onvolledig mens, ik ben slechts een ander soort mens.
Het meest trieste is dat ik niet de enige ben. Er zijn tallozen die, net als ik, elke dag vechten om zich staande te houden in een hen vreemde wereld. Met z’n allen vormen wij een enorm potentieel, dat zo voor het plukken ligt. Je moet de onbegrensde mogelijkheden alleen maar willen en durven zien. Dat vergt op zich niet eens zo heel veel aanpassing, het vergt alleen het los durven laten van de traditionele definitie van intelligentie, mogelijkheden en talent. Dan ligt er een ongekende bron aan ‘quirky brainpower’ voor het oprapen dat begrippen als vooruitgang en innovatie een volledig nieuwe inhoud kan geven.
04-02-11
Voor werkgevers ben ik ‘lastig te managen’. Ik heb niet de behoefte om carrière te maken, ik wil gewoon kunnen doen wat ik leuk vind en waar ik goed in ben. Dat houdt overigens geenszins in dat ik niet ambitieus ben. Ik wil graag mijn steentje bijdragen, en ben ook niet te beroerd om daarvoor mijn handen uit de mouwen te steken. Maar omdat ik geen HBO of universitaire opleiding heb voltooid, is het lastig aan te tonen wat ik allemaal kan.
Mijn wereld zie ik als een vloeiend, bewegelijk geheel, één geheel. Alles is met elkaar verbonden, en elke actie heeft ergens anders een reactie tot gevolg. Ik heb geen laboratorium nodig om de gevolgen van een besluit te voorspellen, ik hoef alleen de film in mijn hoofd maar vooruit te spoelen om te zien wat het gevolg zal zijn. Maar wie gelooft dat? Een nog niet bestaand product hoef ik niet vast te houden om er iets over te kunnen zeggen. Ik kan het in mijn hoofd construeren alsof het al bestaat. Vervolgens kan ik het, simpelweg door mijn focus aan te passen, manipuleren zoals ik wil. Ik kan het aanraken, vanuit elk gewenst standpunt bekijken, of er zelfs middenin gaan staan.
In het verleden is vaak geprobeerd om mij in één hokje te plaatsen, maar tot op heden is dat nog niemand echt gelukt. Geen enkel hokje is groot, of divers, genoeg. Men kiest dan al gauw voor het hokje ‘lastig’, dan is men er maar vanaf. Ik leef voortdurend met het gevoel dat ik in een supersnelle sportwagen zit, maar de handrem mag er niet af. Ik sukkel dus met een slakkengangetje over de snelweg, zie de wereld om me heen vastlopen, maar ik mag er niets van zeggen, noch van vinden. Ik heb er immers niet voor gestudeerd.
Noem mij autistisch, noem mij Asperger, noem mij hoogbegaafd. Noem mij hoogsensitief, Extra Intelligent, lastig, eigenwijs of dwars. Ik heb alle benamingen en etiketjes als meerdere keren voorbij zien komen. Feit blijft dat ik een mens ben, met alle emoties en gevoelens die daarbij horen, maar dat ik nergens thuis hoor. Ik pas niet in veel van de bestaande bedrijfsstructuren, omdat die mij niet uitdagen, en ik bovendien ruimte nodig heb om te kunnen bewegen. Ik moet kunnen lopen als ik denk, en ik presteer ook al niet op commando. Toch werk ik harder dan menig andere medewerker, maar dat is minder zichtbaar. Ik heb geen hoge stapel dossiers op mijn bureau, en mijn toegevoegde waarde is daarom lastig te meten met de standaard methoden en systemen.
Na twee decennia doodongelukkig te zijn geweest binnen de standaard werkstructuren, ben ik ruim een jaar geleden voor mezelf begonnen. De economische crisis heeft er echter voor gezorgd dat het allemaal (nog) niet goed van de grond is gekomen, maar ik ben gelukkiger dan ooit. Toch loop ik elke dag tegen dezelfde starre vooroordelen aan: ik ben te slim, kan te veel verschillende dingen, en denk te snel. Bovendien leer ik op een totaal andere manier, en dus heb ik geen diploma’s die van belang zijn. Dat alles is ook nog eens verpakt in een groot en onhandig lijf waaraan, vooral aan de sociale kant, er een paar schakels ontbreken. Toch maakt dat mij geen slecht of onvolledig mens, ik ben slechts een ander soort mens.
Het meest trieste is dat ik niet de enige ben. Er zijn tallozen die, net als ik, elke dag vechten om zich staande te houden in een hen vreemde wereld. Met z’n allen vormen wij een enorm potentieel, dat zo voor het plukken ligt. Je moet de onbegrensde mogelijkheden alleen maar willen en durven zien. Dat vergt op zich niet eens zo heel veel aanpassing, het vergt alleen het los durven laten van de traditionele definitie van intelligentie, mogelijkheden en talent. Dan ligt er een ongekende bron aan ‘quirky brainpower’ voor het oprapen dat begrippen als vooruitgang en innovatie een volledig nieuwe inhoud kan geven.
04-02-11
dinsdag 25 januari 2011
Over hoofddoekjes, petten, mutsen en een bijna ongeluk
Ik heb me tot nu toe niet in de discussies rond hoofddoekjes gemengd, en ik was eigenlijk ook niet van plan daar nu mee te beginnen. Ik kan het echter niet laten om er één korte opmerking over te maken: Ik vind het een absolute non-discussie, absoluut irrelevant, overtrokken en onnodig!
Zo, da’s eruit. Nu kan ik me wijden aan een onderwerp waar ik me wel aan stoor, namelijk de enorme hoeveelheid petjes en mutsen die ik dagelijks in het straatbeeld voorbij zie komen. Vaak vraag ik me af: ‘Waarom?’ Met de kou van de afgelopen maanden kan ik me er nog iets bij voorstellen, maar om de een of andere reden is zowel de honkbalpet als die vreselijke skimuts een statussymbool geworden. Zonder mag je blijkbaar niet gezien worden, en dat snap ik niet.
Petten en mutsen worden vaak op een manier gedragen waarvan ik de logica niet kan ontdekken. Petten vooral vaak scheef of achterstevoren. Als je een met een bepaald merk wilt pronken kan ik het gewoon dragen nog enigszins snappen, maar daar kan het bij dergelijke manieren van dragen dus niet om gaan. Mutsen worden het liefst diep over de oren getrokken, waardoor bij mij zich het beeld opdringt van het ontbijt van vroeger. Eieren kregen toen, om ze warm te houden tot het moment van consumptie, ook zo’n mutsje op.
In het verkeer zie je dergelijke hoofddeksels ook steeds vaker. Als je in de stad of op de snelweg in de achteruitkijkspiegel een andere auto met hoge snelheid en knipperende lichten ziet naderen, bevat deze vaak een of meerdere petjesdragers. Opvallend is de auto vaak van Duitsche makelij, de muziek die er luidruchtig uitkomt meestal weer niet.
Waar is de tijd gebleven dat mannen met een hoofddeksel deze afnamen om elkaar op straat te groeten? De hoed beleefd opnamen als ze op straat bekende of onbekende dames tegenkwamen? Per ongeluk op iemands tenen gingen staan of iemand in de drukte aanstoten? Dat de hoed werd gelicht bij het passeren van een begrafenisstoet?
Ik zal wel weer een enorme ouderwetse dwaas zijn dat ik soms terugverlang naar een dergelijke tijd. En dat terwijl ten tijde van mijn geboorte, hoe lang gelden dat inmiddels ook moge zijn, dergelijke tradities ook allang niet meer bestonden. Helaas zijn een dergelijke beleefdheid en een vanzelfsprekend respect voor de ander tegenwoordig erg ver te zoeken.
Een aantal dagen geleden reed ik hier de wijk uit. Het stoplicht is een beruchte plek voor ongelukken, dus bij groen trok ik voorzichtig op. Nog voor ik er goed en wel erg in had, hoorde ik het geluid van piepende banden en een enorme hoeveelheid geschreeuw en getier. Een schop tegen mijn auto deed me tenslotte beseffen dat er iemand in de directe omgeving moest zijn die het niet eens was met mijn rijgedrag. Eenmaal uitgestapt bleek een kleuter op een gemotoriseerde disco-installatie eventjes vergeten te zijn dat een rood stoplicht betekent dat men verwacht dat je stopt voor het kruisende verkeer. In dit geval zag de disco dreumes zijn iets te hoge snelheid op het fietspad dus opeens geblokkeerd door mijn grijze voiture. Tja, hoe durf ik ook.
Mijn toch al niet al te beperkte vocabulaire is sinds dat incident enorm uitgebreid, en wel met een aantal nieuwe woorden, waarvan ik de precieze spelling en oorsprong nog niet heb kunnen achterhalen. Ook niet of ze nu tot de Nederlandse taal of het plaatselijke dialect behoren. Wat ik wel uit de stroom klanken en lettergrepen heb kunnen opmaken, is dat het bijna-ongeluk in zijn luidruchtig geventileerde opinie mijn schuld was, en dat mijn gezondheid de komende periode ernstige en uiterst serieuze gebreken gaat vertonen.
Als ik op dat moment een hoed had gedragen zou ik hem zeker hebben afgenomen. Niet zozeer uit respect, maar meer om te voorkomen dat ik hem was kwijtgeraakt in de handelingen die ik eigenlijk met het jongmens had willen uitvoeren. Maar ik heb het niet gedaan. Ik kon me beheersen, nog net.
25-01-10
Zo, da’s eruit. Nu kan ik me wijden aan een onderwerp waar ik me wel aan stoor, namelijk de enorme hoeveelheid petjes en mutsen die ik dagelijks in het straatbeeld voorbij zie komen. Vaak vraag ik me af: ‘Waarom?’ Met de kou van de afgelopen maanden kan ik me er nog iets bij voorstellen, maar om de een of andere reden is zowel de honkbalpet als die vreselijke skimuts een statussymbool geworden. Zonder mag je blijkbaar niet gezien worden, en dat snap ik niet.
Petten en mutsen worden vaak op een manier gedragen waarvan ik de logica niet kan ontdekken. Petten vooral vaak scheef of achterstevoren. Als je een met een bepaald merk wilt pronken kan ik het gewoon dragen nog enigszins snappen, maar daar kan het bij dergelijke manieren van dragen dus niet om gaan. Mutsen worden het liefst diep over de oren getrokken, waardoor bij mij zich het beeld opdringt van het ontbijt van vroeger. Eieren kregen toen, om ze warm te houden tot het moment van consumptie, ook zo’n mutsje op.
In het verkeer zie je dergelijke hoofddeksels ook steeds vaker. Als je in de stad of op de snelweg in de achteruitkijkspiegel een andere auto met hoge snelheid en knipperende lichten ziet naderen, bevat deze vaak een of meerdere petjesdragers. Opvallend is de auto vaak van Duitsche makelij, de muziek die er luidruchtig uitkomt meestal weer niet.
Waar is de tijd gebleven dat mannen met een hoofddeksel deze afnamen om elkaar op straat te groeten? De hoed beleefd opnamen als ze op straat bekende of onbekende dames tegenkwamen? Per ongeluk op iemands tenen gingen staan of iemand in de drukte aanstoten? Dat de hoed werd gelicht bij het passeren van een begrafenisstoet?
Ik zal wel weer een enorme ouderwetse dwaas zijn dat ik soms terugverlang naar een dergelijke tijd. En dat terwijl ten tijde van mijn geboorte, hoe lang gelden dat inmiddels ook moge zijn, dergelijke tradities ook allang niet meer bestonden. Helaas zijn een dergelijke beleefdheid en een vanzelfsprekend respect voor de ander tegenwoordig erg ver te zoeken.
Een aantal dagen geleden reed ik hier de wijk uit. Het stoplicht is een beruchte plek voor ongelukken, dus bij groen trok ik voorzichtig op. Nog voor ik er goed en wel erg in had, hoorde ik het geluid van piepende banden en een enorme hoeveelheid geschreeuw en getier. Een schop tegen mijn auto deed me tenslotte beseffen dat er iemand in de directe omgeving moest zijn die het niet eens was met mijn rijgedrag. Eenmaal uitgestapt bleek een kleuter op een gemotoriseerde disco-installatie eventjes vergeten te zijn dat een rood stoplicht betekent dat men verwacht dat je stopt voor het kruisende verkeer. In dit geval zag de disco dreumes zijn iets te hoge snelheid op het fietspad dus opeens geblokkeerd door mijn grijze voiture. Tja, hoe durf ik ook.
Mijn toch al niet al te beperkte vocabulaire is sinds dat incident enorm uitgebreid, en wel met een aantal nieuwe woorden, waarvan ik de precieze spelling en oorsprong nog niet heb kunnen achterhalen. Ook niet of ze nu tot de Nederlandse taal of het plaatselijke dialect behoren. Wat ik wel uit de stroom klanken en lettergrepen heb kunnen opmaken, is dat het bijna-ongeluk in zijn luidruchtig geventileerde opinie mijn schuld was, en dat mijn gezondheid de komende periode ernstige en uiterst serieuze gebreken gaat vertonen.
Als ik op dat moment een hoed had gedragen zou ik hem zeker hebben afgenomen. Niet zozeer uit respect, maar meer om te voorkomen dat ik hem was kwijtgeraakt in de handelingen die ik eigenlijk met het jongmens had willen uitvoeren. Maar ik heb het niet gedaan. Ik kon me beheersen, nog net.
25-01-10
woensdag 19 januari 2011
Berichten die ik nooit las
Vreemd genoeg kom ik in de krant zelden of nooit berichten tegen die vertellen van wandaden, of regelrechte misdaden, die begaan zijn door iemand die onder de invloed van nicotine verkeert. Nooit lees ik dat iemand, na het roken van twintig sigaretten, een kind heeft doodgereden, noch dat een vrouw en haar kinderen zijn mishandeld omdat haar partner teveel sigaretten gerookt had.
Opvallend is ook dat er mensen spontaan van de aardbodem zijn verdwenen als ze ‘even sigaretten gaan halen.’ Dergelijke mensen worden vaak deerlijk gemist, soms jarenlang. Als een man tegen zijn vrouw zegt dat hij ‘even wat flessen sterke drank gaat halen’, weet ze dat hij weer terugkomt en wat dan de gevolgen kunnen zijn als die flessen eenmaal leeg zijn.
Bij een voetbalwedstrijd waar ik laatst was uitgenodigd, zag ik de zogenaamde supporters rondom mij, en naar mate de wedstrijd vorderde, steeds meer luidruchtig en steeds meer dronken worden. Op een gegeven moment vroeg ik me af hoe het er in een stadion aan toe zou gaan als iedereen rookte in plaats van liters aangelengd bier naar binnen te kiepen. Zouden er dan ook spreekkoren zijn? Zou er dan ook zoveel gescholden, gevloekt en gevochten worden? Zou die enorme overmacht aan politiemensen dan nog nodig zijn om de orde enigszins te handhaven?
De discussie over het gevoerde rookbeleid is weer opgelaaid nu blijkt dat in veel kroegen en restaurants de asbakken weer op tafel staan. Er is zelfs een club die een heuse zwarte lijst op internet heeft gezet van horecagelegenheden waar alweer wordt gerookt, in de hoop dat de inspectie er bovenop duikt en gaat handhaven. Als roker wil ik deze organisatie graag allereerst hartelijk bedanken. Met hun lijst weet ik nu tenminste waar ik een gezellige avond kan hebben. Maar als ik eens naar de argumenten kijk die wederzijds worden uitgewisseld, word ik daar niet echt vrolijk van. De onverdraagzaamheid druipt er aan beide kanten vaak vanaf, met af en toe een verzachtende opmerking van zowel rokers als niet-rokers dat we toch op de een of andere manier samen moeten zien te leven in dit land.
Maar waar ik me nog drukker over maak is een ander argument wat ik vaak voorbij zie komen. Het argument van de absurd hoge kosten die de roker zou veroorzaken in de gezondheidszorg, en dan niet alleen bij zichzelf, maar ook bij zijn onvrijwillig meerokende omgeving. Deze kosten zouden dermate hoog zijn dat indien iedereen nu ineens braaf zou stoppen met roken, de gezondheidszorg ineens weer betaalbaar zou zijn geworden. Bevooroordeeld als ik ben, zet ik daar grote vraagtekens bij.
Opvallend echter, is dat eenzelfde discussie nu nooit over alcohol wordt gevoerd. Vervang sigaret door borrel of biertje, en met precies dezelfde argumenten voor en tegen, kun je over drinken discussiëren. Dat is krom genoeg maatschappelijk echter nog steeds een wel aanvaard gedrag, al werd daar in het recente verleden nog heel anders over gedacht. Sla er maar eens de argumenten voor de Drooglegging en die van de beweging van geheelonthouders op na.
Politiek gezien zou het uitermate interessant zijn om eens een objectieve berekening te laten maken. Ik zou nu eindelijk wel eens willen zien wat zowel rokers als drinkers ons nu eigenlijk objectief kosten, puur om het die twee met elkaar te vergelijken. Dat zo’n berekening er natuurlijk nooit gaat komen is me volstrekt duidelijk. Dan zou minstens ook het drinken aan banden moeten worden gelegd. Dat pikt natuurlijk niemand, en ook zou de Staat veel te veel in moeten leveren. Bovendien breken dan meteen rellen uit wegens inbreuk op de rechten van het individu. Vreemd dan dat voor rokers zo’n principe dan weer niet opgaat.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt maar weer eens dat er met meerdere maten wordt gemeten. Als roker veroorzaak ik overlast, gezondheidsschade en torenhoge kosten in ve zorg. Een drinker heeft echter lol als hij uitgaat. Hoe krom wil je het hebben? Een roker van gewone sigaretten of sigaren is weliswaar waarschijnlijk verslaafd, maar wordt door het gebruik van zijn favoriete genotsmiddel niet op den duur luidruchtig, vervelend of agressief. Daar is dan weer alcohol voor nodig. Na een avondje roken stap ik volstrekt nuchter in de auto en tuf veilig naar huis. Tenzij ik iemand onderweg tegenkom die iets te veel van dat andere goedje heeft ingenomen. Van nicotine blijf ik wakker, van alcohol val je in slaap. Nicotine geeft geen aanleiding tot zelfoverschatting en braniegedrag, drank wel. Is er ooit iemand van een hoog gebouw naar benden gesprongen omdat hij één sigaret teveel gerookt had en dacht dat hij kon vliegen?
Ja, veel roken in huis doet inderdaad het behang vergelen, je kleren je haar en de gordijnen stinken. Maar lopen huisgenoten direct fysiek gevaar door een volle asbak of twee? Kijk eens naar de statistieken als dat twee lege bierkratten per avond zijn.
19-01-11
Opvallend is ook dat er mensen spontaan van de aardbodem zijn verdwenen als ze ‘even sigaretten gaan halen.’ Dergelijke mensen worden vaak deerlijk gemist, soms jarenlang. Als een man tegen zijn vrouw zegt dat hij ‘even wat flessen sterke drank gaat halen’, weet ze dat hij weer terugkomt en wat dan de gevolgen kunnen zijn als die flessen eenmaal leeg zijn.
Bij een voetbalwedstrijd waar ik laatst was uitgenodigd, zag ik de zogenaamde supporters rondom mij, en naar mate de wedstrijd vorderde, steeds meer luidruchtig en steeds meer dronken worden. Op een gegeven moment vroeg ik me af hoe het er in een stadion aan toe zou gaan als iedereen rookte in plaats van liters aangelengd bier naar binnen te kiepen. Zouden er dan ook spreekkoren zijn? Zou er dan ook zoveel gescholden, gevloekt en gevochten worden? Zou die enorme overmacht aan politiemensen dan nog nodig zijn om de orde enigszins te handhaven?
De discussie over het gevoerde rookbeleid is weer opgelaaid nu blijkt dat in veel kroegen en restaurants de asbakken weer op tafel staan. Er is zelfs een club die een heuse zwarte lijst op internet heeft gezet van horecagelegenheden waar alweer wordt gerookt, in de hoop dat de inspectie er bovenop duikt en gaat handhaven. Als roker wil ik deze organisatie graag allereerst hartelijk bedanken. Met hun lijst weet ik nu tenminste waar ik een gezellige avond kan hebben. Maar als ik eens naar de argumenten kijk die wederzijds worden uitgewisseld, word ik daar niet echt vrolijk van. De onverdraagzaamheid druipt er aan beide kanten vaak vanaf, met af en toe een verzachtende opmerking van zowel rokers als niet-rokers dat we toch op de een of andere manier samen moeten zien te leven in dit land.
Maar waar ik me nog drukker over maak is een ander argument wat ik vaak voorbij zie komen. Het argument van de absurd hoge kosten die de roker zou veroorzaken in de gezondheidszorg, en dan niet alleen bij zichzelf, maar ook bij zijn onvrijwillig meerokende omgeving. Deze kosten zouden dermate hoog zijn dat indien iedereen nu ineens braaf zou stoppen met roken, de gezondheidszorg ineens weer betaalbaar zou zijn geworden. Bevooroordeeld als ik ben, zet ik daar grote vraagtekens bij.
Opvallend echter, is dat eenzelfde discussie nu nooit over alcohol wordt gevoerd. Vervang sigaret door borrel of biertje, en met precies dezelfde argumenten voor en tegen, kun je over drinken discussiëren. Dat is krom genoeg maatschappelijk echter nog steeds een wel aanvaard gedrag, al werd daar in het recente verleden nog heel anders over gedacht. Sla er maar eens de argumenten voor de Drooglegging en die van de beweging van geheelonthouders op na.
Politiek gezien zou het uitermate interessant zijn om eens een objectieve berekening te laten maken. Ik zou nu eindelijk wel eens willen zien wat zowel rokers als drinkers ons nu eigenlijk objectief kosten, puur om het die twee met elkaar te vergelijken. Dat zo’n berekening er natuurlijk nooit gaat komen is me volstrekt duidelijk. Dan zou minstens ook het drinken aan banden moeten worden gelegd. Dat pikt natuurlijk niemand, en ook zou de Staat veel te veel in moeten leveren. Bovendien breken dan meteen rellen uit wegens inbreuk op de rechten van het individu. Vreemd dan dat voor rokers zo’n principe dan weer niet opgaat.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt maar weer eens dat er met meerdere maten wordt gemeten. Als roker veroorzaak ik overlast, gezondheidsschade en torenhoge kosten in ve zorg. Een drinker heeft echter lol als hij uitgaat. Hoe krom wil je het hebben? Een roker van gewone sigaretten of sigaren is weliswaar waarschijnlijk verslaafd, maar wordt door het gebruik van zijn favoriete genotsmiddel niet op den duur luidruchtig, vervelend of agressief. Daar is dan weer alcohol voor nodig. Na een avondje roken stap ik volstrekt nuchter in de auto en tuf veilig naar huis. Tenzij ik iemand onderweg tegenkom die iets te veel van dat andere goedje heeft ingenomen. Van nicotine blijf ik wakker, van alcohol val je in slaap. Nicotine geeft geen aanleiding tot zelfoverschatting en braniegedrag, drank wel. Is er ooit iemand van een hoog gebouw naar benden gesprongen omdat hij één sigaret teveel gerookt had en dacht dat hij kon vliegen?
Ja, veel roken in huis doet inderdaad het behang vergelen, je kleren je haar en de gordijnen stinken. Maar lopen huisgenoten direct fysiek gevaar door een volle asbak of twee? Kijk eens naar de statistieken als dat twee lege bierkratten per avond zijn.
19-01-11
maandag 3 januari 2011
“Heb je het kunnen vinden?”
Dat taal lééft is prachtig. Af en toe kom je mooie pareltjes van creatief taalgebruik tegen, maar even zo vele keren sta je met gekromde tenen te luisteren. Een treffend voorbeeld daarvan overkwam me op de laatste dag van het oude jaar.
Op dertig december werd ik door de krant gebeld of ik kans zag nog vòòr het nieuwe jaar een bruidspaar te interviewen, dat begin januari hun 65-jarige bruiloft hoopte te vieren. Alhoewel ik nog een flink aantal dingen voor oudejaarsavond moest regelen, zei ik volmondig ‘ja’ tegen de opdracht.
Ik doe dergelijke opdrachten altijd graag en met veel plezier. Niet alleen bieden dergelijke interviews de journalist een zeldzame gelegenheid om met volstrekt onbekenden in gesprek te gaan en iets over hun leven te horen, het biedt ook de kans het echtpaar over alles en nog wat te ondervragen, en daarmee een stukje (lokale) geschiedenis tot leven te wekken en in te kleuren. Daar komt nog bij dat ‘een interview met de krant’ vaak als heel bijzonder wordt ervaren. In het leven van veel mensen is zo’n interview een spannende en eenmalige gebeurtenis, en niet zelden merk ik dat voor deze ‘five minutes of fame’ niet alleen de hele familie is uitgenodigd, vaak staat ook het beste servies op tafel en is het zilveren roomstel nog eens extra gepoetst.
En dus glibberde ik rond het middaguur van Oudejaarsdag naar het woonzorgcentrum waar dit krasse echtpaar woont. Vaak weet ik vòòr zo’n gesprek niet veel meer dan de namen, leeftijden en trouwdatum van het te interviewen paar, dus het is iedere keer weer spannend wat ik zal aantreffen. Dit keer werd de deur van het appartement op de tweede verdieping open gedaan door de schoonzoon. Breed glimlachend en met uitgestoken hand vroeg hij me: “En…hebt u het kunnen vinden?”
Het zijn deze momenten waarbij ik ernstig ‘op mijn handen moet blijven zitten’, om niet al te adrem te reageren. Een volstrekt normale reactie zou namelijk zijn: “Duh! Ik ben er toch?”, of “Nee helaas… Ik rijd nog steeds, hopeloos zoekend, rondjes door de buurt!” Die laatste heb ik er in een onbewaakt ogenblik wel eens uitgeflapt, maar niet alleen is zo’n opmerking feitelijk nogal onbeleefd, het interview begint daarmee ook nog eens op een volstrekt verkeerde voet. De te interviewen lieden zijn vaak al zenuwachtig genoeg zonder dergelijke verwarring stichtende opmerkingen mijnerzijds.
De correcte vraag aan de deur zou natuurlijk kunnen zijn: “Heeft u het gemakkelijk kunnen vinden?” In het landelijk buitengebied en de meeste van die vreselijke vinexwijken is het vinden van het juiste adres namelijk bepaald geen sinecure, en daarmee is die vraag volstrekt gelegitimeerd. In alle andere gevallen is vragen of ik het heb kunnen vinden, vragen naar de bekende weg. Als ik op de drempel sta en met mijn (bijna) twee meter en brede postuur vrijwel het hele gat van voordeur vul, is het stellen van die vraag nogal onzinnig en volstrekt onlogisch.
Ik wil dan ook voorstellen om 2011 uit te roepen tot het jaar van ‘Weet wat je zegt!’ Correct taalgebruik siert de spreker, voorkomt misverstanden en kromme tenen. Alhoewel ik me best iets kan voorstellen bij het schieten op schoonmoeders voor de porseleinkast, je hebt voor het dempen van de put meer nodig dan een olifant, een blind paard en de huid van een beer. Zeker als achteraf nog iets van de inboedel aan het kalf wilt verkopen.
03-01-11
Op dertig december werd ik door de krant gebeld of ik kans zag nog vòòr het nieuwe jaar een bruidspaar te interviewen, dat begin januari hun 65-jarige bruiloft hoopte te vieren. Alhoewel ik nog een flink aantal dingen voor oudejaarsavond moest regelen, zei ik volmondig ‘ja’ tegen de opdracht.
Ik doe dergelijke opdrachten altijd graag en met veel plezier. Niet alleen bieden dergelijke interviews de journalist een zeldzame gelegenheid om met volstrekt onbekenden in gesprek te gaan en iets over hun leven te horen, het biedt ook de kans het echtpaar over alles en nog wat te ondervragen, en daarmee een stukje (lokale) geschiedenis tot leven te wekken en in te kleuren. Daar komt nog bij dat ‘een interview met de krant’ vaak als heel bijzonder wordt ervaren. In het leven van veel mensen is zo’n interview een spannende en eenmalige gebeurtenis, en niet zelden merk ik dat voor deze ‘five minutes of fame’ niet alleen de hele familie is uitgenodigd, vaak staat ook het beste servies op tafel en is het zilveren roomstel nog eens extra gepoetst.
En dus glibberde ik rond het middaguur van Oudejaarsdag naar het woonzorgcentrum waar dit krasse echtpaar woont. Vaak weet ik vòòr zo’n gesprek niet veel meer dan de namen, leeftijden en trouwdatum van het te interviewen paar, dus het is iedere keer weer spannend wat ik zal aantreffen. Dit keer werd de deur van het appartement op de tweede verdieping open gedaan door de schoonzoon. Breed glimlachend en met uitgestoken hand vroeg hij me: “En…hebt u het kunnen vinden?”
Het zijn deze momenten waarbij ik ernstig ‘op mijn handen moet blijven zitten’, om niet al te adrem te reageren. Een volstrekt normale reactie zou namelijk zijn: “Duh! Ik ben er toch?”, of “Nee helaas… Ik rijd nog steeds, hopeloos zoekend, rondjes door de buurt!” Die laatste heb ik er in een onbewaakt ogenblik wel eens uitgeflapt, maar niet alleen is zo’n opmerking feitelijk nogal onbeleefd, het interview begint daarmee ook nog eens op een volstrekt verkeerde voet. De te interviewen lieden zijn vaak al zenuwachtig genoeg zonder dergelijke verwarring stichtende opmerkingen mijnerzijds.
De correcte vraag aan de deur zou natuurlijk kunnen zijn: “Heeft u het gemakkelijk kunnen vinden?” In het landelijk buitengebied en de meeste van die vreselijke vinexwijken is het vinden van het juiste adres namelijk bepaald geen sinecure, en daarmee is die vraag volstrekt gelegitimeerd. In alle andere gevallen is vragen of ik het heb kunnen vinden, vragen naar de bekende weg. Als ik op de drempel sta en met mijn (bijna) twee meter en brede postuur vrijwel het hele gat van voordeur vul, is het stellen van die vraag nogal onzinnig en volstrekt onlogisch.
Ik wil dan ook voorstellen om 2011 uit te roepen tot het jaar van ‘Weet wat je zegt!’ Correct taalgebruik siert de spreker, voorkomt misverstanden en kromme tenen. Alhoewel ik me best iets kan voorstellen bij het schieten op schoonmoeders voor de porseleinkast, je hebt voor het dempen van de put meer nodig dan een olifant, een blind paard en de huid van een beer. Zeker als achteraf nog iets van de inboedel aan het kalf wilt verkopen.
03-01-11
Abonneren op:
Posts (Atom)