In de grote bedrijven doet men er alles aan om op managementgebied bij te blijven en de laatste inzichten te volgen. De meeste van die nieuwe inzichten komen overwaaien uit Amerika en worden uitgedacht op universiteiten door zéér geleerde professoren. Toch is zo’n nieuwe managementtheorie vaak een kwestie van ‘meer van hetzelfde’ of ‘oude wijn in nieuwe zakken’.
Voor veel aspirant managers is een leidinggevende positie dé grote droom. Niet omdat leiding geven nou zo leuk is, maar aan die positie hang doorgaans een vetter salaris en een dikkere leasebak vast, en dáár gaat het feitelijk om. In de afgelopen twintig jaar heb ik bij diverse bedrijven en op diverse afdelingen leiding mogen geven, en daarbij valt altijd één ding op: Je doet het als leidinggevende nooit goed! Er zijn altijd klagers, het had altijd toch anders gemoeten en een veel gehoorde klacht is dan ook dat er door ‘de manager’ nooit geluisterd wordt naar ‘de werkvloer’. En ook daar heb ik meerdere voorbeelden van gezien, management dat, gedreven door het reorganisatievirus, de ene na de andere afdeling saneert en daarbij zoveel kennis en ervaring bij het grootvuil zet dat men daarna jaren nodig heeft om weer op het oude niveau terug te keren. Met alle gevolgen van dien in weglopende klanten, ontevreden werknemers enzovoort.
Toch kan het ook anders. Ik heb het geluk gehad in mijn carrière een aantal managers en directeuren tegen te komen die volstrekt wars waren van het in grote bedrijven zo geliefde managementjargon, en het beestje liever gewoon bij de naam bleven noemen. Dat waren de managers die er vaak niet speciaal voor geleerd hadden, maar op basis van ervaring en verdienste waren opgeklommen en niet vergeten waren hoe het voelde toen ze zelf nog op de werkvloer rondstruinden. Een van hen, W.R., ging er zelfs prat op dat je met een behoorlijke hoop gezond verstand en een vlotte babbel een heel eind kon komen als je dat wilde. Hij was er zelf het voorbeeld van. Als er iets nieuws opgezet moest worden ging hij, getooid met sigaar en de handen achterop de rug, een stukje banjeren en bedacht onderwijl hoe hij iets moest aanpakken. Je moest hem alleen niet achteraf vragen om zijn beslissing te onderbouwen met spreadsheets en getallen of draaitabellen, die had hij namelijk niet. In zijn eigen woorden waren zijn vingers namelijk ‘te dik’ voor de toetsen op een toetsenbord. Wat hij altijd wel had, als je er dan persé op stond, was een korte berekening op de achterkant van zijn rode sigarendoosje. Niet dat iemand er helemaal wijs uit kon worden, maar daar stond zijn onomstotelijk bewijs, en hij daagde iedereen daarmee uit het tegendeel te bewijzen. Als het nieuwe idee dan eenmaal werd ingevoerd, ging W. over op ‘K.W.W.’, en ik moet eerlijk bekennen dat ik er enige tijd over heb gedaan om erachter te komen wat die letters betekenden, waardoor de term een bijna magische klank leek te krijgen. Als je in een project eenmaal aan de KWW-periode was begonnen kwam alles goed. Ik vergelijk het altijd met de film ‘Saving Private Ryan’ waarin de term ‘FUBAR’ een eigen leven gaat leiden alvorens duidelijk wordt waar die uitdrukking eigenlijk voor staat. Het verlossende woord kwam uiteindelijk op een koude winteravond aan de bar van ’De Rode Haan’ in Beverwijk. Onder het genot van enige alcoholische versnaperingen en een paar mandjes doppinda’s kwam het hoge woord eruit: ‘K.W.W.’ bleek niets anders te betekenen dan ‘Kijken Wat het Wordt’. Er was dus helemaal geen zekerheid, geen onderbouwing en geen absoluut vertrouwen in de nieuwe oplossing. Ik schrok, maar ik heb die memorabele avond méér over leidinggeven en het leven geleerd dan ooit op school, en ik denk er nog met grote regelmaat aan terug. Ik heb W.R. al in jaren niet meer gezien. Hij is al lang en breed gepensioneerd, maar ik denk dat als ik ooit nog eens op een willekeurige avond dat café binnenstap, ik hem daar aan de bar zal aantreffen. Wellicht iets ouder, maar nog steeds met sigaar en iets brommend in zijn baard. Ik ga het binnenkort maar eens proberen.
04-03-08