maandag 10 december 2007

Newton voorbij

We kunnen met onze intenties de wereld beïnvloeden! Goh, spannend! Maar of het echt zo werkt betwijfel ik toch wel ten zeerste. Ik weet ook wel dat de wereld iets anders in elkaar steekt dat Newton ons wilde doen geloven. Ook het aloude scheppingsverhaal mist, hier en daar, een aantal kritieke elementen. De ‘waarheid’(of de ‘werkelijkheid’ zo je wilt) zal wel weer ergens in het midden liggen.
In het nieuwe boek van onderzoeksjournaliste Lynne McTaggart, ‘Het Intentie Experiment’, beweert ze dat een groep mensen met hun intentie wereldproblemen zouden moeten kunnen oplossen. Een interessant gegeven. Dat alles en iedereen op deze wereld, op de een of andere manier, met elkaar in verbinding staat lijkt me een onontkoombare conclusie. En daaruit volgt dat iedere handeling die een mens doet DUS gevolgen heeft voor de rest. Daar hoef je niet eens zo héél lang voor op school te hebben gezeten. En dat goede intenties een verandering teweeg kunnen brengen is ook niet bepaald nieuw. Maar met alleen intenties ben je er niet. ‘De weg naar de Hel is geplaveid met goede intenties’ was een gezegde dat mijn grootvader vaak bezigde. Een wijs man, mijn grootvader. Nee, er is beduidend méér nodig. En één van die zaken die vaak ontbreken is oprechte interesse en de wil om iets van een ander te leren.
Zo vaak zie ik twee mensen die er samen niet uitkomen omdat ze elkaar benaderen vanuit hun eigen loopgraaf. Men is vanaf het begin niet bereid om over de rand te kijken, bang als ze zijn om wellicht iets te zien dat hun vertrouwde wereldje overhoop haalt. Voor mij oefenen die nieuwe horizonten juist een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Ik wil juist graag weten wat er verderop gebeurt en hoe anderen iets doen of ergens over denken. Dat maakt reizen juist zo interessant. Want overal waar je komt, en daar hoef je echt geen wereldreis voor te maken, zijn er nieuwe invalshoeken te vinden en zijn er mensen met hun eigen verhaal. En juist de tijd nemen om met andere mensen te praten, het liefst tijdens een diner, is een geweldige mogelijkheid je blik te verruimen. En vaak blijkt dan dat mensen helemaal niet zo verschillend zijn als ze vooraf wel dachten. En ik denk dan ook dat daar, juist daar, een deel van de verklaring ligt waarom zoveel mensen huiverig zijn om met andere mensen en culturen in aanraking te komen. Want onbekend maakt onbemind, zoals we allemaal weten, en bovendien is het vanuit die onkunde zo veel makkelijker die ander de schuld te geven van alles wat in het leven maar misgaat. Probleem is, dat áls je moeite doet om je te verplaatsen in die ander, niet meer zo makkelijk met een vinger kan wijzen. Dan word je pijnlijk bewust dat bij elke wijzende vinger, er minimaal drie in jouw richting wijzen. En toegeven dat er aan je eigen kant soms dingen ook niet kloppen is moeilijk. Tuurlijk is dat moeilijk, maar zonder een beweging naar elkaar toe veranderd er nooit iets. Dan blijven we, om in het loopgraven-voorbeeld te blijven, steken in een soort statische vorm van schaakmat, waarbij we elkaar over en weer wel blijven bestoken maar elkaar toch niet raken. Of we graven onzelf alleen maar dieper in, waardoor toenadering zoeken steeds moeilijker en, op den duur, zelfs helemaal onmogelijk wordt. En dat is eeuwig zonde. Want we kunnen niet zonder elkaar, hoe graag we dat soms ook (denken te) willen. De mens is geen solitair wezen tenslotte. Hij heeft het gezelschap van zijn soortgenoten nodig. Voor zowel zijn veiligheid, voor zijn voedselvoorziening én voor zijn geestelijke gezondheid. Daar ontkomt niemand aan. En mocht ooit blijken dat wij mensen, door samen alleen maar de intentie te hebben, de grote problemen die onze wereld kent kunnen oplossen, mógen we niet stil blijven zitten. Dat kunnen we niet maken. Tegenover onszelf niet en zeker niet tegenover onze kinderen. Bovendien weet ik dat het eens kennismaken met een ander, écht kennis maken met een ander, soms tot hele mooie dingen kan leiden. Tot kennis, inzicht en zelfs vriendschap. Ja, zelfs vriendschap. En voor vrienden maakt het namelijk helemaal niet uit wie die ander is en hoe die eruit ziet. Voor echte vrienden ben je goed, precies zoals je bent. En naar dat gevoel zijn we tenslotte allemaal op zoek.

10-12-07

Schuilsnor

Volgens een recent Brits onderzoek heb ik iets te verbergen. Of ik ben lui, dat kan natuurlijk ook. Nou zal ik dat laatste niet ál te hard ontkennen maar het eerste wel. En dat doe ik dan ook bij deze!
Wat is er aan de hand? In het voornoemde Britse onderzoek werden Britse managers ondervraagd over het make-up gebruik van vrouwelijk personeel. Maar liefst 64% liet daarop weten dat vrouwen die zich hadden opgemaakt een professionelere uitstraling hebben dan hun seksegenoten die niet zo lang voor de spiegel hadden gestaan. Die laatsten wekten de indruk, volgens de ondervraagde managers althans, niet de moeite te nemen er verzorgd uit te zien. Fijn om weer te weten dat de klok bij onze linkerburen nog steeds zo’n honderd jaar achter loopt…
Meest frappante uitkomst uit het onderzoek was echter, voor mij althans, dat het merendeel van de zakenlieden van de gedachte was dat mensen met een snor en/ of baard te lui zijn om te scheren of iets te verbergen hebben. En daar ik sinds mijn 14e een begroeiing op de bovenlip heb, ben ik eens over die stelling gaan nadenken. Heb ik die nou inderdaad om iets te verbergen? De conclusie is neen, driewerf NEEN! Hij hóórt gewoon bij mij, niets meer en niets minder. Leuker wordt het nog als je leest dat overige gezichtsbeharing, zoals dikke en volle wenkbrauwen, al snel intimiderend werken, of zelfs mensen afschrikken. YES! Ik prijs me namelijk gelukkig met een paar stevige borstels boven het oog die bovendien, nu ik wat rijper begin te worden in jaren, een steeds borsteliger karakter lijken te krijgen. En dat zou anderen afschrikken? Des te beter!
Ik kan me levendig een aantal gebeurtenissen uit het verleden herinneren waarbij mijn lengte, en postuur, een duidelijke rol speelde. Zo was ik jaren geleden te logeren bij de ouders van mijn toenmalige vriendin in het wonderschone Limburg. Het was zonnig en we waren in de tuin aan het genieten van het zonnetje. Ik zat bij de vijver gehurkt te kijken naar een paar vlinders toen er twee kindertjes luidruchtig de tuin in kwamen gehold. Mijn toenmalige vriendin was jarenlang hun vaste oppas geweest en ze wilden even gedag komen zeggen nu ze weer eens in het dorp was. Ik hoorde de kindertjes aankomen en stond langzaam op om ze te kunnen begroeten, maar zodra ze me zagen werd het angstig stil en verdwenen ze, even spoorslags, weer uit mijn blikveld. Deze reactie niet geheel begrijpend liep ik even laten naar binnen en trof daar twee hevig ontredderde kindertjes aan. Naar bleek waren ze het huis binnen gestormd en hadden niet veel meer kunnen uitbrengen dan: ‘Oef, DIE is groot!’.
Een ander voorval was toen ik, een aantal jaren later in Frankrijk, in een moment van onoplettendheid, zachtjes tegen de auto voor mij aantikte. Het was ergens middenin de zomer en behoorlijk warm, de perfecte combinatie voor een Mediterrane Woordenwisseling. De Fransman voor mij was al bezig hevig gesticulerend uit zijn auto te stappen en bleek wel in voor een partijtje worstelen met zo’n domme ‘Ollander’. Dus zette ik mijn auto op de handrem en opende het portier om ook uit te stappen. Inmiddels was de Fransman bij de achterkant van zijn auto aangekomen om de schade op te nemen en stond daar hardop te schelden en te gebaren. Nu was het mannetje bepaald klein maar er kwam méér geluid uit dan uit mijn eigen stereo. Dus begon ik mezelf uit mijn auto te vouwen. Uitvouwen klinkt wellicht raar, maar voor je een lijf van bijna twee meter uit een Peugeot 205 bevrijd hebt, dient er nu eenmaal wat uitvouwwerk te geschieden. Het enige wat ik me nog herinner van de periode daarna is dat hoe verder ik uitstapte, hoe stiller de Fransoos werd. Toen ik eenmaal vlak bij hem stond bleek hij niet hoger dan mijn navel te komen en aanmerkelijk minder geluid te produceren dan even daarvoor. Ik bekeek de achterkant van zijn auto, de voorkant van de mijne, en kwam tot de conclusie dat ik slecht zachtjes zijn trekhaak had geraakt en er dus, behalve een perfect rond deukje in mijn nummerplaat, absoluut geen schade viel te bekennen. De Fransoos, die zich met zijn houding even geen raad wist, schudde zijn hoofd en sprak vervolgens de onvergetelijke woorden: ‘La boule, toujour la boule!’ en wég was hij.
Een andere keer was weer jaren later. Dit keer in Antwerpen. Geheel gekleed in het zwart, met lange zwarte jas én hoed op, wilde ik het ‘Torture Museum’ bezoeken. In de rij bij de kassa stond voor mij een groepje vriendinnen ‘van zekere leeftijd’ die het, gezien hun gegiebel, ernstig naar hun zin hadden samen. Er werden al wat opmerkingen gemaakt over het gebruik van de tentoongestelde martelwerktuigen waar dan telkens hard om werd gelachen. De dame die het hoogste woord had stond vlak voor mij en reikte tot halverwege mijn borst. Zij zou de toegangskaartjes betalen en stond te rommelen in haar tas, op zoek naar haar portemonnee. Ik stond vlak achter haar en terwijl zij opkeek vanuit haar handtas werd haar blikveld opeens gevuld met zwart. Ze viel stil en liet haar ogen even op mijn borst rusten om ze vervolgens naar boven te bewegen, daar waar ze een gezicht vermoedde. Dat duurde even, net lang genoeg voor mij om met mijn meest zware stem te kunnen mompelen: ‘Ga maar vast naar binnen dames, ik kom zo!’. De kaartverkoopster zag het gebeuren en verdween lachend onder haar bureau en het groepje dames verdween met hoogrode koontjes door de klapdeuren het museum in, muisstil.
Maar goed, je kunt dus zeggen dat mijn lengte en postuur soms best handig zijn. Ook kan je volhouden dat ik er soms gebruik van maak. Ook goed, maar iets te verbergen? Absoluut niet! Of, zoals een oud-collega het eens treffend zei: ‘Je bent helemaal niet zo eng als je er wel eens uitziet! Als je door dat uiterlijk heenkijkt ben je eigenlijk gewoon een grote knuffelbeer!’. Ai, niet goed voor mijn reputatie wellicht, maar helemaal waar…

09-12-07