dinsdag 16 oktober 2007

´Paffenheim´

We schrijven voorjaar 2020. Als de eerste zonnestralen de hoge, statige, bomen beschijnen die het pand vanaf de weg enigszins aan het oog onttrekken, pruttelt binnen reeds de koffie. De ochtendkranten liggen er, net zo vers geperst als de linnen servetten, klaar op de ontbijttafel. Binnen het uur zullen de deuren worden geopend en de eerste gasten worden verwelkomd op deze, van wat belooft een glorieuze voorjaarsdag te worden, morgen.
De man van middelbare leeftijd die in de deuropening staat zucht eens diep. Het had zó weinig gescheeld of zíjn droom was nooit uitgekomen, en moet je nú eens kijken! Gisteren heeft hij voor het eerst gasten moeten teleurstellen en ook voor vandaag worden weer grote aantallen bezoekers verwacht. Hij wandelt de tuin en laat zijn blik bijna liefkozend over de gevel van het ruim honderd jaar oude gebouw glijden. De herinnering aan de felle weerstand in de omgeving, begonnen zodra de buurt lucht kreeg van de plannen, liggen nog vers in zijn geheugen. Bang waren ze, stuk voor stuk bang. Om geassocieerd te worden met een groep maatschappelijke paria´s als de zijne en daarnaast waren natuurlijk de vooroordelen niet van de lucht. Vooral die van de gezondheids- en milieufanaten die hem, én al zijn gasten, het liefst ter plekke naar de Rode Planeet zouden verbannen. Maar hij had doorgezet, gelovend in zijn droom. Tien lange jaren had het geduurd voordat er genoeg geld was bij elkaar was gebracht om de droom dan ook werkelijk te realiseren. Maar híj had er altijd in geloofd en was onvermoeibaar doorgegaan. Vooral toen hij dit pand eenmaal had gevonden. Na die eerste blik had het wel geleken alsof de droom ineens nóg werkelijker was gekomen. Alsof de Voorzienigheid wilde zeggen: ´Als je nog even volhoudt…´. En hij had volgehouden, ondanks alle tegenwerking van de gemeente, de handtekeningenacties uit de buurt, de letterlijke verketteringen op internet. En hij had gewonnen. Niet zonder slag of stoot, maar hij had gewonnen. En nu, bijna vijf jaar later, voelde hij zich nog steeds trots. Zíjn droom was uitgekomen en hij liep er elke dag doorheen. En met onverholen plezier. Nooit had hij getwijfeld aan de haalbaarheid, aan de eeuwige vraag of er wel genoeg klanten zouden zijn om het hele idee rendabel te maken. Nee, hij had altijd gewéten, tot in het diepste van zijn tenen, dat het kòn lukken, dat het zou lukken. Bij de hoek aangekomen bleef hij even staan. Het kleine parkeerplaatsje was nu nog leeg maar over een uur zou dat héél anders zijn. ´Wie weet moesten ze toch…´ , maar hij liet de gedachte meteen weer varen. Het was een té mooie dag om daarover na te denken, deze dag was er eentje om alleen maar van te genieten en dáár kon je niet vroeg genoeg op de dag mee beginnen. Hij draaide zich langzaam om om terug te lopen maar voordat hij dat deed liet hij nog één keer zijn blik over het bord glijden dat daar zo trots boven de ingang hing. Dáár stond het, in gouden en krullerige letters, de naam die hij als in het eerste stadium had bedacht, zelfs voordat hij het plan verder had uitgewerkt: ´Paffenheim´ , met daaronder, haast als een nágedachte, ´Vrijplaats voor rokers´. En, terwijl hij terugliep, was hij vervuld met trots en diep, héél diep, gelukkig.

16-10-07