dinsdag 9 maart 2010

Zelfs ‘op tijd’ is nog te laat (deel II)

Buiten is het donker en de weg is nat van de regen als HET telefoontje komt. M. belt en zegt dat J.’s toestand is verslechterd. Het advies is om direct naar het ziekenhuis in Montélimar te rijden.
Met een ferme ruk aan het stuur slaag ik er in om nog net de afslag Montélimar-Nord te nemen. Ik heb geen flauw idee waar het ziekenhuis ergens ligt, maar de TomTom ongetwijfeld wel, dus gokken we het er maar op. Terwijl ik afreken bij het tolpoortje toetst mijn liefste de nieuwe bestemming in: Centre Hospitalier de Montélimar.

De route voert ons door donkere dorpjes en langs stille wegen. Goddank voor de TomTom, want anders waren we hier grandioos verdwaald! Regelmatig moet de TomTom zijn route opnieuw berekenen, want ook in Frankrijk blijkt men stevig aan het bouwen. Wegen zijn omgelegd en rotondes verschenen waar voorheen blijkbaar slechts kruispunten bestonden. Het is dus af en toe een beetje gokken of we de juiste afslag op de rotonde te pakken hebben, maar het lijkt te lukken. Dan verschijnt het bordje dat de gemeentegrens van Montélimar aangeeft. Nog 6 kilometer.

Volgens de instructies moeten we naar de ‘Urgences’, wat klinkt als ‘Eerste Hulp’. Vreemd als iemand al enige dagen in het ziekenhuis ligt, maar het zal wel. Als we door het toegangshek rijden valt meteen op dat het ziekenhuis een gigantische verbouwing ondergaat. Overal zijn tekenen van bouwactiviteiten en staan machines en hekken. In het donker proberen we bordjes te vinden die ons in de juiste richting wijzen, maar dat blijkt lastig. De bordjes ‘Urgences’ zijn zo geplaatst dat het ook hier soms gokken is welke richting ze nu opwijzen. Enorm frustrerend allemaal. We zijn bezorgd en moe, en willen J. vinden. Maar in het donker wordt ons geduld steeds op de proef gesteld.

Op een bepaald moment geloof ik het wel. Ik besluit om de uitgang te zoeken en het opnieuw te proberen. We moeten ergens een bordje of aankondiging hebben gemist.
Maar als ik een volgende bocht neem zie ik recht voor me de uitgang en meteen links de ingang van ‘Urgences’. Eindelijk!

Gelukkig is het op deze troosteloze en regenachtige avond niet heel druk op het parkeerterrein. Ik vind snel een plekje dat bezaaid is met glas. Normaliter zou ik de auto daar niet neerzetten, maar nu kan het me weinig schelen en mijn liefste nog minder. Het is tenslotte háár vader om wie het gaat. Ik trek de handrem aan en volg mijn liefste die al bijna binnen is.

In de hal zit een grote groep jongeren zich nadrukkelijk te vervelen. Waarschijnlijk is een van hun kameraden er onder behandeling, maar hun wachten hoeft van mij niet zo luidruchtig. We lopen naar de balie, maar die blijkt verlaten. Er is niemand aan wie we iets kunnen vragen. Een balie even verderop is ook verlaten, maar ik kan een paar meter erachter mensen door de gang zien lopen. Ik kan niet anders dan hard ’Bonjour?’ roepen, maar niemand reageert.

Als ik terugloop naar de ingang zijn M. en R. inmiddels ook gearriveerd. Zij waren Montélimar al voorbij toen het bericht kwam en moesten ruim twintig kilometer terugrijden om hier te komen. Hun auto staat ergens anders op het terrein en zij hebben de zoektocht in het donker te voet ondernomen.

Dan verschijnt er iemand in het kantoortje achter de balie. Blijkbaar niet met de bedoeling ook aan de balie te verschijnen, maar op ons roepen komt ze toch naar voren. ‘Monsieur J.?’ Die naam doet klaarblijkelijk geen enkel belletje rinkelen, en ook een vluchtige zoektocht in de computer (b)lijkt niets op te leveren. Uit haar antwoord kunnen we opmaken dat ze het gaat navragen, en ze verdwijnt weer naar achteren.

09-03-10