zaterdag 14 mei 2011

Is het nu werk of vakantie?

Afgelopen week ben ik mijn vaste cluppie passagiers langzaam gaan voorbereiden op het feit dat ik straks ruim een week niet hun vaste chauffeur zal zijn. Natuurlijk willen ze precies weten wanneer en waarom dat is, en ik vertel ze dat ik een weekje weg ga om in het buitenland ander werk te doen.

Die mededeling veroorzaakt enige verwarring. Het feit dat ik naar het buitenland ga om te werken, blijkt een concept dat maar moeilijk te vatten is. Je gaat toch alleen maar naar het verre buitenland voor vakantie? Vanuit verschillende invalshoeken wordt gezamenlijk naar het probleem gekeken, en al gauw komen ze tot de conclusie dat mijn vakantie het probleem is, maar mijn naderende afwezigheid.

Zodra het probleem tot die proporties is teruggebracht wordt het stil in de bus. Er wordt blijkbaar hard en diep nagedacht. “Je komt toch wel terug?” vraagt M. Die vraag kan ik positief beantwoorden, mijn afwezigheid duurt maar een week. H., die direct achter mij zit, roept plots dat hij de oplossing bedacht, en die heeft hij gevonden in ‘geld’. Als hij er nu voor kan zorgen dat ik een vette boete krijg van de politie, dan heb ik geen geld voor die vakantie en blijft alles dus bij het oude! Zijn betoog wordt bijna met gejuich ontvangen en zes paar ogen speuren nu in het voorbij glijdende landschap naar alles wat er maar enigszins uitziet als politieagent.

“En hoe wil je mij dan een bekeuring aansmeren?” vraag ik belangstellend. Ook daar heeft H. over nagedacht. Die ga ik krijgen voor het rijden zonder gordel. Door zijn plekje direct achter mij kan hij, zodra er een agent in beeld komt, razendsnel mijn riem losklikken en de agent van dat feit op de hoogte stellen. “En dan krijg jij een dikke bekeuring!” roept hij triomfantelijk.

Helaas laat een voorbijrazende motoragent zich niet voor het beoogde karretje spannen, want hij beantwoord het gezwaai om aandacht slechts met een opgestoken duim. Ook een andere meneer in uniform, een beveiliger dit keer, zwaait vrolijk terug en maakt geen enkele aanstalten om de bus aan de kant te dirigeren en mij te bekeuren. Tot grote hilariteit van de rest.

Eenmaal op ons eindpunt aangekomen wandel ik met het groepje de paar meter tussen de bus en de voordeur. Ik vertel H. dat hij in de krant en op internet precies kan volgen wat ik aan het doen ben, en dat blijkt een geruststelling. Bij de voordeur draait hij zich nog één keer om: “Tot maandag?” bromt hij vragend. “Ja hoor, maandag kom ik je gewoon weer halen hoor!” is mijn antwoord. Gerustgesteld loopt hij naar binnen. Juni is in zijn beleving gelukkig nog héél ver weg.

14-05-11