donderdag 11 maart 2010

Zelfs ‘op tijd’ is nog te laat (deel IV)

Het stond blijkbaar geschreven dat het geen lange nacht zou worden. Voor mijn gevoel sliep ik net, toen ik werd gewekt door aanhoudend gebons op de deur. Het was M. met de mededeling dat het ziekenhuis net gebeld had; het was mis. Achter mij was ook mijn liefste inmiddels wakker geworden, en razendsnel schoten we in onze kleren. Even een snelle tandenborstel en een vleugje deo, en we konden op weg. De ruim vijftig kilometer die volgden hebben we afgelegd als in een boze droom, met slechts één gedachte die rondtolde in ons hoofd: ‘Laten we in hemelsnaam niet te laat zijn!’

Tijdens het eerste rondje over het ziekenhuisterrein bleek er al geen parkeerplekje meer te vinden. Dus zette ik mijn liefste bij ‘Urgences’ af, met de belofte me weer zo snel mogelijk bij haar te voegen, en trok op voor het volgende rondje over het terrein.

Nu ben ik over het algemeen de laatste die zal voordringen. Ik heb er een bloedhekel aan als je staat te wachten op een parkeerplaatsje en er schiet net iemand anders voor je neus op die plek, maar nood breekt wet. Op de grote parkeerplaats ben ik het eerste gaatje ingedoken dat ik tegenkwam, tot zichtbaar en hoorbaar ongenoegen van een chique dame die er bij stond te wachten. Wel opvallend dat haar misbaar een stuk minder werd toen ik mijn grote lijf eenmaal uit de auto had gevouwd, maar ik wil haar toch even mijn verontschuldigingen aanbieden voor mijn onbehoorlijke gedrag. Bij deze dus.

R. stond me bij de ingang van ‘Urgences’ op te wachten. Het bleek dat J. was overgebracht naar ‘Reanimation’, zeg maar de Intensive Care, en zonder zijn hulp had ik die afdeling nooit zo snel gevonden. Bij binnenkomst werden we naar een wachtruimte gedirigeerd, waar een van de artsen ons eerst wilde bijpraten alvorens we naar de patiënt konden. In een mix van gebrekkig Engels en Frans kwam de jobstijding. Gedurende de nacht was J. naar de operatiekamer gebracht, in de hoop het enorme aantal interne bloedingen te verhelpen. Echter, eenmaal daarmee bezig, realiseerde de artsen zich al snel dat er geen hoop meer was. De tumor, waarvan we het bestaan al vermoedden maar die ons tot dan toe nog niet bevestigd was, had inmiddels dermate huisgehouden dat zodra er één lek was gedicht, er spontaan drie anderen ontstonden. De artsen namen toen het besluit om hun handelingen te staken, het had totaal geen zin meer.

De prognose kwam harder aan dan een mokerslag: van wat eerst nog weken of maanden leken te worden, waren nu nog slechts enkele uren over….Nog geen twee uur later zag ik het gebeuren. De monitoren gaven het duidelijk aan. Het duurde even voor de situatie bij iedereen doordrong, maar J. was niet meer. Weg was de man die zo hield van het Franse leven en druk bezig was om Fransman te worden, de visionair met vooruitstrevende oplossingen voor allerlei problemen, de vormgever van zijn eigen droomhuis, de man die er niet van hield te telefoneren, maar ook de familieman die zo kon genieten van zijn kinderen en kleinkinderen maar tegelijkertijd er zo’n hekel aan had om in de belangstelling te staan.

11-03-10