dinsdag 25 januari 2011

Over hoofddoekjes, petten, mutsen en een bijna ongeluk

Ik heb me tot nu toe niet in de discussies rond hoofddoekjes gemengd, en ik was eigenlijk ook niet van plan daar nu mee te beginnen. Ik kan het echter niet laten om er één korte opmerking over te maken: Ik vind het een absolute non-discussie, absoluut irrelevant, overtrokken en onnodig!

Zo, da’s eruit. Nu kan ik me wijden aan een onderwerp waar ik me wel aan stoor, namelijk de enorme hoeveelheid petjes en mutsen die ik dagelijks in het straatbeeld voorbij zie komen. Vaak vraag ik me af: ‘Waarom?’ Met de kou van de afgelopen maanden kan ik me er nog iets bij voorstellen, maar om de een of andere reden is zowel de honkbalpet als die vreselijke skimuts een statussymbool geworden. Zonder mag je blijkbaar niet gezien worden, en dat snap ik niet.

Petten en mutsen worden vaak op een manier gedragen waarvan ik de logica niet kan ontdekken. Petten vooral vaak scheef of achterstevoren. Als je een met een bepaald merk wilt pronken kan ik het gewoon dragen nog enigszins snappen, maar daar kan het bij dergelijke manieren van dragen dus niet om gaan. Mutsen worden het liefst diep over de oren getrokken, waardoor bij mij zich het beeld opdringt van het ontbijt van vroeger. Eieren kregen toen, om ze warm te houden tot het moment van consumptie, ook zo’n mutsje op.

In het verkeer zie je dergelijke hoofddeksels ook steeds vaker. Als je in de stad of op de snelweg in de achteruitkijkspiegel een andere auto met hoge snelheid en knipperende lichten ziet naderen, bevat deze vaak een of meerdere petjesdragers. Opvallend is de auto vaak van Duitsche makelij, de muziek die er luidruchtig uitkomt meestal weer niet.

Waar is de tijd gebleven dat mannen met een hoofddeksel deze afnamen om elkaar op straat te groeten? De hoed beleefd opnamen als ze op straat bekende of onbekende dames tegenkwamen? Per ongeluk op iemands tenen gingen staan of iemand in de drukte aanstoten? Dat de hoed werd gelicht bij het passeren van een begrafenisstoet?

Ik zal wel weer een enorme ouderwetse dwaas zijn dat ik soms terugverlang naar een dergelijke tijd. En dat terwijl ten tijde van mijn geboorte, hoe lang gelden dat inmiddels ook moge zijn, dergelijke tradities ook allang niet meer bestonden. Helaas zijn een dergelijke beleefdheid en een vanzelfsprekend respect voor de ander tegenwoordig erg ver te zoeken.

Een aantal dagen geleden reed ik hier de wijk uit. Het stoplicht is een beruchte plek voor ongelukken, dus bij groen trok ik voorzichtig op. Nog voor ik er goed en wel erg in had, hoorde ik het geluid van piepende banden en een enorme hoeveelheid geschreeuw en getier. Een schop tegen mijn auto deed me tenslotte beseffen dat er iemand in de directe omgeving moest zijn die het niet eens was met mijn rijgedrag. Eenmaal uitgestapt bleek een kleuter op een gemotoriseerde disco-installatie eventjes vergeten te zijn dat een rood stoplicht betekent dat men verwacht dat je stopt voor het kruisende verkeer. In dit geval zag de disco dreumes zijn iets te hoge snelheid op het fietspad dus opeens geblokkeerd door mijn grijze voiture. Tja, hoe durf ik ook.

Mijn toch al niet al te beperkte vocabulaire is sinds dat incident enorm uitgebreid, en wel met een aantal nieuwe woorden, waarvan ik de precieze spelling en oorsprong nog niet heb kunnen achterhalen. Ook niet of ze nu tot de Nederlandse taal of het plaatselijke dialect behoren. Wat ik wel uit de stroom klanken en lettergrepen heb kunnen opmaken, is dat het bijna-ongeluk in zijn luidruchtig geventileerde opinie mijn schuld was, en dat mijn gezondheid de komende periode ernstige en uiterst serieuze gebreken gaat vertonen.

Als ik op dat moment een hoed had gedragen zou ik hem zeker hebben afgenomen. Niet zozeer uit respect, maar meer om te voorkomen dat ik hem was kwijtgeraakt in de handelingen die ik eigenlijk met het jongmens had willen uitvoeren. Maar ik heb het niet gedaan. Ik kon me beheersen, nog net.

25-01-10

Geen opmerkingen: