woensdag 20 april 2011

Open brief aan Jos van Noord; reactie op 'Rookvakantie'

Geachte heer Van Noord,

Ik ben een man van 45, en een van die sociale outcasts. Een roker die verdreven is om zijn verslaving. Let wel, ik ben een van die rokers die nog het fatsoen heeft om in gezelschap te vragen of iemand er problemen mee heeft als ik opsteek en die zich dan, ook bij één opmerking, subiet naar buiten begeeft. Normaal sociaal gedrag heette dat vroeger. Rekening houden met elkaar.

Met de ontketende heksenjacht op rokers begin ik echter steeds meer problemen te krijgen. De discussie gaat namelijk al lang niet meer over gezondheidsrisico’s en eventuele extra kostenposten in de zorg. Een discussie die al lang bewezen onzin is. De discussie lijkt zich nu toe te spitsen op de uitzonderingspositie, letterlijk de buitensluiting, waarin de niet-roker ons heeft gemanoeuvreerd.

Ok, ik mag op de werkplek niet meer roken. De asbak verdwijnt en ik pas me keurig aan. Maar daar waar ik één keer per ochtend extra naar buiten loop voor een beetje ‘frisse lucht’, zie ik mijn collega’s meerdere keren per dag hun bureau verlaten om te gaan kletsen rond het koffieapparaat. Ik haal koffie ‘in de loop’ en zit de rest van de tijd gewoon achter mijn bureau te werken.
Echter, vooral bij jonge collega’s blijkt werktijd òòk in te houden het bespreken van: de vakantie (inclusief alle foto’s), de relatie, het stuklopen daarvan, het wel of niet de ex een nieuwe kans te geven, de kwaliteit en hoeveelheid genoten make-up-seks, het aantal genuttigde alcoholische versnaperingen in het afgelopen weekend, het geplande quotum voor het komende weekend, de laatste mode, de prijs van handtassen en schoenen, de schoolprestaties van de kinderen etc.

Ik vertrek op tijd met lunchpauze, want dan heb ik de laatste tien minuten nog tijd om één sigaretje te roken. Opvallend is het echter te zien hoe lang ná de lunch sommige bureau’s nog leegblijven. Men is reeds binnen, dus die ‘absentie’ wordt nooit bijgehouden. Men heeft echter wel tijd, als men eenmaal achter het eigen bureau is weergekeerd, om precies mijn 2x 10 minuten ‘extra absentie’ bij te houden en zich daarover te beklagen. Sinds een aantal jaar is ook een ander fenomeen waar te nemen: de onbedwingbare drang tot het bijhouden van (privé!) pagina’s op Facebook, LinkedIn en Hyves, het voortdurend versturen van berichtjes via Twitter, het (in de baas z’n tijd) Googelen van de volgende vakantie of een nieuw paar schoenen. En dan durven ze nog te zeggen dat zij harder ‘werken’ dan ik?

Ik ben groot gebracht met het besef dat je jezelf aan een bedrijf verhuurt voor een bepaald aantal uur en een bepaalde taak. Die verantwoordelijkheid neem ik serieus. Dat houdt dus tevens in dat ik me in het weekend matig met alcohol en dus maandag net zo fris en fruitig weer op het werk verschijn als ik er vrijdag ben vertrokken. Als roker lijd ik ook al niet aan een zo heel slechte gezondheid. Ik ben niet drie keer per maand zo hevig ongesteld dat ik echt niet kan werken. In het weekend ben ik ook al niet te vinden op het voetbalveld, en de afgelopen jaren (ik klop het even af), verliepen vrij blessureloos. Op vakantie ben ik meestal te vinden in een aangenaam warm oord. De kans dat ik aldaar mijn been breek op de een of andere helling is ook al niet heel groot. En toch ben ik steeds de gebeten hond omdat ik rook….

Mijn oma leerde mij lang geleden al, dat was nog diep in de vorige eeuw, dat als je met één vinger naar een ander wijst, er maar liefst vier vingers naar jezelf wijzen. Ik ben het oude mensje nog steeds dankbaar voor die les, al zou diezelfde les tegenwoordig wel weer eens onderwezen mogen worden!

Ik ben, ondanks dat ik rook, doorgaans toch een nette en oppassend burger. Ik betaal (meer dan) mijn deel aan de belastingen, leidt mijn eigen leven samen met mijn (rokende) echtgenote, val verder niemand lastig, scoor mijn eigen jaarlijkse quotum aan pietluttige snelheidsovertredinkjes, en maak me ook maatschappelijk op vele terreinen als vrijwilliger nuttig. Toch ben ik om de een of andere reden tegenwoordig een paria. Ik ben verbannen naar buiten, naar tochtige hoekjes, omdat ik het lekker nu eenmaal lekker vind om te roken. Als men daarbij last van mij heeft, schuif ik een aantal metertjes verder. Maar ook dat is voor de fanatici niet genoeg meer. Ik moet helemaal uit het straatbeeld, de theaters en de restaurants verdwijnen! En waarom? Ik drink niet, ik ben niet luidruchtig en val niemand bewust lastig. Kortom, ik snap het nog steeds niet. Het ontbreekt er nog maar aan dat roken via het een of andere kapstokartikel tot crimineel gedrag wordt verklaard. Dan zal het vast niet lang duren alvorens er weer treinen naar het oosten rijden. Maar dàt mag ik dan weer niet hardop denken. Dat is namelijk kwetsend voor de mensen die WOII hebben meegemaakt.

Dit land beroept zich erop enorm tolerant te zijn. Alleen geldt die tolerantie opeens niet meer als je rookt.

zaterdag 9 april 2011

Moreel Dilemma

Tussen de bedrijven door ben ik aan het leren voor taxichauffeur met een beperkte pas. Niet omdat ik daar mijn hele leven al van heb gedroomd, maar slechts om een paar extra euro’s te verdienen die me in staat moeten stellen om mijn eigen bedrijf verder uit te bouwen en op de kaart te zetten.

Chauffeur met een beperkte pas houdt in dat ik contractvervoer mag rijden. In mijn geval cliënten van een zorginstelling ’s ochtends ophalen bij de instelling en naar de respectievelijke dagbestedingen brengen. ’s Middags haal ik dezelfde mensen weer in omgekeerde volgorde op en lever ze weer veilig thuis af. Tot dit baantje op mijn pad kwam, had ik nooit zo heel erg stilgestaan bij dit wereldje. Ik zag de busjes wel rijden, maar ik bekeek ze als busjes met cliënten. Tegenwoordig kijk ik er heel anders tegenaan. Tegenwoordig zie ik een zestal individuen met hun eigen karakter en eigen beperkingen en eigenaardigheden, en bekijk ik mezelf als hun vaste chauffeur die het voorrecht heeft hen rond te rijden.

Het is best vreemd om te constateren dat ik verander. Ik bemerk bij mezelf geen enkele moeite om tijd en aandacht voor mijn vaste kluppie vrij te maken als handelingen als het vinden van een plekje in de bus, het vastmaken van de veiligheidsriem of het weer uitstappen wat langer duurt. Ik heb er eerlijk gezegd wel lol in. Maar ondanks dat kan mijn brein het niet laten me te wijzen op de vreemde zaken die het contractvervoer in mijn leven hebben gebracht.

Tijdens het bestuderen van de theorie voor het behalen van de chauffeurspas, wordt uitgebreid besproken hoe een chauffeur zich ten opzichte van zijn passagiers dient op te stellen en te gedragen. Het meeste daarvan is zo logisch als wat, maar mijn brein slaagt er dan altijd wel weer om aparte vragen op te werpen.

Zo reed ik laatst door Eindhoven met achter mij een van mijn vaste cliënten R. Deze dame is allervriendelijkst, maar kijkt elke keer als ze mijn aanwezigheid gewaar wordt op haar horloge. In haar ogen, en ze ziet al niet heel veel, ben ik namelijk steevast te vroeg. Deels wordt die reactie ingegeven doordat ze grote moeite heeft om over te schakelen van winter- naar zomertijd, en deels komt het ook omdat ze een pietje precies is in haar werk, en graag de dingen verzorgd en netjes achter laat.

Staand voor een stoplicht betrapte ik me op de schier onbedwingbare neiging in mijn neus te peuteren. Om me heen kijkend zag ik dat de bestuurders rondom mij slechts gericht waren op het stoplicht, dus zou ik even ongestoord mijn gang gaan? De verleiding was groot en mijn wijsvinger bewoog zich al richting linker neusgat. Tot mijn geweten zich ermee ging bemoeien: “Je mag jezelf dan wel onbespied wanen, maar je hebt nog steeds een cliënt in de taxi! Neuspeuteren is dus niet aan de orde!” Helaas bezit ik ook dat andere stemmetje, mijn slechte geweten. Dat riep: “Een cliënt in de taxi? En wat dan nog? R. Ziet het, letterlijk en figuurlijk, toch niet!”

De eerlijkheid gebied mij te bekennen dat mijn geweten de discussie won, zij het op het nippertje. Ik slaagde erin mezelf te beheersen tot ik R. op haar bestemming had afgezet. Het scheelde echter maar een (neus-)haartje..

09-04-11

vrijdag 1 april 2011

Tissus Wax Bazin

Als ik ’s ochtends mijn krantjes lees, stuit ik vaak op berichtgeving die me aan het denken zet. Vanmorgen was het de column van Annelie Langerak in ’s lands grootste ochtendblad.

In de column beschrijft Langerak hoe in Indonesië het filmfenomeen ‘pornosterren met kleren aan’ kon ontstaan. Op zich een interessant fenomeen, maar dat geloof ik allemaal wel. Porno is tenslotte overal onderwerp van oproer en religieus protest. Mijn echte interesse werd echter gewekt door haar beschrijving dat ‘honderden islamitische studenten en geestelijken op straat damesondergoed in brand staken uit protest tegen Myabi (een Japanse pornoactrice), als vernietigster van de moraal van de natie.’ Hoe komt iemand daarop?

Ik kan het niet helpen, maar ik vraag me dan meteen af hoe deze geestelijken aan dat damesondergoed zijn gekomen. Was het van dat degelijke Hema-spul dat ze gingen verbranden, of het meer frivole soort? Ik kan me nauwelijks voorstellen dat zo’n geestelijke zelf een winkel voor dameskleding binnenstapt. Komt er dan een verkoopster op hem af die bedeesd vraagt waarmee ze hem van dienst kan zijn? Fluistert hij dan iets onverstaanbaars in zijn baard? Of bromt hij bars dat het soort damesondergoed dat hij zoekt hem niets kan schelen omdat hij het toch gaat verbranden? Vragen, vragen, altijd maar die vragen! Een ander mogelijk scenario is natuurlijk dat de geestelijke de ondergoedlade van zijn vrouw en dochters heeft geplunderd. Ik hoop dan maar dat hij de minst afgedragen exemplaren heeft meegenomen, want die afgedragen exemplaren zitten de dames blijkbaar het lekkerst. Vooral tijdens ‘die periode van de maand’. En zou dochterlief haar vader bij thuiskomst na het demonstreren om uitleg hebben gevraagd wegens haar opmerkelijk lege lade? Als het in Indonesië net zo gaat als hier, draait Pa uiteindelijk toch op voor de kosten van vervanging.

Begin vorige maand stond in de Volkskrant bovenstaande foto die me ook enige tijd heeft bezig gehouden. Op de foto van Julien Chatelin zien we moslims bijeengepakt op straat bidden tijdens het vrijdaggebed in een smalle straat in Parijs. Op zich is de foto goed van compositie, maar wat mij het meest intrigeert is een uithangbord van een winkeltje aan de gevel links. Op dit uithangbord staat de tekst ‘Tissus Wax Bazin’, voor de deur staat een paspop met een Arabisch gewaad. Zo’n ontdekking bezorgt mijn fantasie meteen overuren. Wie is die ‘Bazin’, wat is haar verhaal, en wat doet ze met ‘Wax’?

Uit een grijs verleden weet ik dat de aankondiging Tissus betekent dat het hier om een winkel in stoffen gaat. De waarheid zal dus, zoals meestal, een heel stuk minder prozaïsch zijn. Bazin is dus hoogstwaarschijnlijk een extreem hardwerkende middenstander van mannelijke kunne en middelbare leeftijd, en al helemaal geen vrouw met een omfloerste oogopslag en een intrigerend verleden. In mijn fantasie heb ik haar inmiddels een hele levensgeschiedenis toegedicht. Niet allemaal even prettig wat ze heeft meegemaakt, maar ze leeft nog en verdient met haar winkeltje net genoeg om voor haar dochters en kleinkind te kunnen zorgen.

Ik vraag me wel eens af in welke wereld het beter toeven is: de dagelijkse wereld om ons heen of de wereld die ik in mijn fantasie uit het niets kan creëren?

01-04-11