maandag 10 december 2007

Schuilsnor

Volgens een recent Brits onderzoek heb ik iets te verbergen. Of ik ben lui, dat kan natuurlijk ook. Nou zal ik dat laatste niet ál te hard ontkennen maar het eerste wel. En dat doe ik dan ook bij deze!
Wat is er aan de hand? In het voornoemde Britse onderzoek werden Britse managers ondervraagd over het make-up gebruik van vrouwelijk personeel. Maar liefst 64% liet daarop weten dat vrouwen die zich hadden opgemaakt een professionelere uitstraling hebben dan hun seksegenoten die niet zo lang voor de spiegel hadden gestaan. Die laatsten wekten de indruk, volgens de ondervraagde managers althans, niet de moeite te nemen er verzorgd uit te zien. Fijn om weer te weten dat de klok bij onze linkerburen nog steeds zo’n honderd jaar achter loopt…
Meest frappante uitkomst uit het onderzoek was echter, voor mij althans, dat het merendeel van de zakenlieden van de gedachte was dat mensen met een snor en/ of baard te lui zijn om te scheren of iets te verbergen hebben. En daar ik sinds mijn 14e een begroeiing op de bovenlip heb, ben ik eens over die stelling gaan nadenken. Heb ik die nou inderdaad om iets te verbergen? De conclusie is neen, driewerf NEEN! Hij hóórt gewoon bij mij, niets meer en niets minder. Leuker wordt het nog als je leest dat overige gezichtsbeharing, zoals dikke en volle wenkbrauwen, al snel intimiderend werken, of zelfs mensen afschrikken. YES! Ik prijs me namelijk gelukkig met een paar stevige borstels boven het oog die bovendien, nu ik wat rijper begin te worden in jaren, een steeds borsteliger karakter lijken te krijgen. En dat zou anderen afschrikken? Des te beter!
Ik kan me levendig een aantal gebeurtenissen uit het verleden herinneren waarbij mijn lengte, en postuur, een duidelijke rol speelde. Zo was ik jaren geleden te logeren bij de ouders van mijn toenmalige vriendin in het wonderschone Limburg. Het was zonnig en we waren in de tuin aan het genieten van het zonnetje. Ik zat bij de vijver gehurkt te kijken naar een paar vlinders toen er twee kindertjes luidruchtig de tuin in kwamen gehold. Mijn toenmalige vriendin was jarenlang hun vaste oppas geweest en ze wilden even gedag komen zeggen nu ze weer eens in het dorp was. Ik hoorde de kindertjes aankomen en stond langzaam op om ze te kunnen begroeten, maar zodra ze me zagen werd het angstig stil en verdwenen ze, even spoorslags, weer uit mijn blikveld. Deze reactie niet geheel begrijpend liep ik even laten naar binnen en trof daar twee hevig ontredderde kindertjes aan. Naar bleek waren ze het huis binnen gestormd en hadden niet veel meer kunnen uitbrengen dan: ‘Oef, DIE is groot!’.
Een ander voorval was toen ik, een aantal jaren later in Frankrijk, in een moment van onoplettendheid, zachtjes tegen de auto voor mij aantikte. Het was ergens middenin de zomer en behoorlijk warm, de perfecte combinatie voor een Mediterrane Woordenwisseling. De Fransman voor mij was al bezig hevig gesticulerend uit zijn auto te stappen en bleek wel in voor een partijtje worstelen met zo’n domme ‘Ollander’. Dus zette ik mijn auto op de handrem en opende het portier om ook uit te stappen. Inmiddels was de Fransman bij de achterkant van zijn auto aangekomen om de schade op te nemen en stond daar hardop te schelden en te gebaren. Nu was het mannetje bepaald klein maar er kwam méér geluid uit dan uit mijn eigen stereo. Dus begon ik mezelf uit mijn auto te vouwen. Uitvouwen klinkt wellicht raar, maar voor je een lijf van bijna twee meter uit een Peugeot 205 bevrijd hebt, dient er nu eenmaal wat uitvouwwerk te geschieden. Het enige wat ik me nog herinner van de periode daarna is dat hoe verder ik uitstapte, hoe stiller de Fransoos werd. Toen ik eenmaal vlak bij hem stond bleek hij niet hoger dan mijn navel te komen en aanmerkelijk minder geluid te produceren dan even daarvoor. Ik bekeek de achterkant van zijn auto, de voorkant van de mijne, en kwam tot de conclusie dat ik slecht zachtjes zijn trekhaak had geraakt en er dus, behalve een perfect rond deukje in mijn nummerplaat, absoluut geen schade viel te bekennen. De Fransoos, die zich met zijn houding even geen raad wist, schudde zijn hoofd en sprak vervolgens de onvergetelijke woorden: ‘La boule, toujour la boule!’ en wég was hij.
Een andere keer was weer jaren later. Dit keer in Antwerpen. Geheel gekleed in het zwart, met lange zwarte jas én hoed op, wilde ik het ‘Torture Museum’ bezoeken. In de rij bij de kassa stond voor mij een groepje vriendinnen ‘van zekere leeftijd’ die het, gezien hun gegiebel, ernstig naar hun zin hadden samen. Er werden al wat opmerkingen gemaakt over het gebruik van de tentoongestelde martelwerktuigen waar dan telkens hard om werd gelachen. De dame die het hoogste woord had stond vlak voor mij en reikte tot halverwege mijn borst. Zij zou de toegangskaartjes betalen en stond te rommelen in haar tas, op zoek naar haar portemonnee. Ik stond vlak achter haar en terwijl zij opkeek vanuit haar handtas werd haar blikveld opeens gevuld met zwart. Ze viel stil en liet haar ogen even op mijn borst rusten om ze vervolgens naar boven te bewegen, daar waar ze een gezicht vermoedde. Dat duurde even, net lang genoeg voor mij om met mijn meest zware stem te kunnen mompelen: ‘Ga maar vast naar binnen dames, ik kom zo!’. De kaartverkoopster zag het gebeuren en verdween lachend onder haar bureau en het groepje dames verdween met hoogrode koontjes door de klapdeuren het museum in, muisstil.
Maar goed, je kunt dus zeggen dat mijn lengte en postuur soms best handig zijn. Ook kan je volhouden dat ik er soms gebruik van maak. Ook goed, maar iets te verbergen? Absoluut niet! Of, zoals een oud-collega het eens treffend zei: ‘Je bent helemaal niet zo eng als je er wel eens uitziet! Als je door dat uiterlijk heenkijkt ben je eigenlijk gewoon een grote knuffelbeer!’. Ai, niet goed voor mijn reputatie wellicht, maar helemaal waar…

09-12-07

Geen opmerkingen: