Vannacht was ik er opeens weer. Ik stond bovenaan de trap en keek de lange donkere gang in. Doodse stilte en koude rillingen, net als toen. Links van mij deuren, rechts de muur met verderop een raam. Witte tegels op de vloer, met om de zes een zwarte band. Ik weet precies hoeveel banden het zijn tot het eind, tien tot de hoek en dan, rechtsaf, nóg vijf. Ik aarzel. Vanachter de eerste deur klinkt gedempt gemompel. Franse rijtjes. Achter de tweede deur is het stil, die zijn vrij. De hele week al. Ze zeggen dat hij ziek is, maar waarschijnlijk heeft ie weer eens teveel gedronken en daarna slaande ruzie met z´n vrouw gehad. Ze denken dat ik het niet weet, maar ik heb hem zien lopen in de stad. Een gebroken oude man met z´n hoofd diep weggestopt in zijn kraag, doelloos rondlopend. Háár heb ik ook gezien. Ze keek blij. Ik zag haar toen ik langs hun huis fietste. Ze gaf de planten in de vensterbank water en leek daarbij te zingen. Vreemd gezicht eigenlijk, iemand zien zingen als je niet kunt horen wat ze zingen. Maar ze keek blij, blij dat ze eindelijk van hem af was waarschijnlijk.
Ik ben bij de zesde zwarte band als de deur vlak bij me open gaat. Jacqueline komt naar buiten. Ze zal wel weer naar de wc moeten, dat doet ze elke les zeker drie keer. Eerst geloofden ze haar niet en toen heeft ze een keer vreselijk in haar broek geplast. Nu mag ze telkens weg. Ik mag haar niet. Waarom weet ik niet, maar ik mag haar niet. Elke keer als ze me aankijkt word ik warm. Nee, ik mag haar niet.
Bijna bij de hoek. Dat stuk gang is lichter. Er is daar geen raam maar er hangen wel meer lampen. Overal hangt er òm de zwarte band een lamp maar hier hangt er eentje boven elke band. Waarom zouden ze dat gedaan hebben? Ik weet het niet. Als ik eraan denk moet ik het Theunis eens vragen, die weet het vast wel. Bij de hoek kijk ik achterom. Jacqueline komt alweer terug en ziet me staan. Ze zwaait naar me. Even lijkt het alsof ze door zal lopen maar ze gaat toch het lokaal in. Ze kijkt toch nog even naar me door de ruit bovenin. Ik krijg het weer warm. Wat een trut is het toch! Ik sla de hoek om. Nog vijf keer zes tegels. Ik ruik koffie en sigarettenrook. Er klinkt geroezemoes, gelach. Nog drie. Ik kan niet precies horen wie er zo hard lacht, maar het zal die van Duits wel zijn. Die vindt zichzelf altijd erg grappig. Ik niet.
Nog twee. De lamp boven mijn hoofd knippert. Ik zal het tegen Theunis zeggen, dan kan die met z´n trap de lamp vervangen. Nog één en dan sta ik voor de deur. Ik hef mijn hand om op de deur te kloppen. Wéér hard gelach. Meerdere stemmen nu. Ik hoor hààr stem er duidelijk bovenuit. Wat lacht ze hard! Zou ze hem echt zo leuk vinden? Ik hoop het niet. Ik klop en wacht. Ik hoor een stoel schuiven en even later gaat de deur open. Hij van Duits in z´n eeuwige corduroy. Hij kijkt me doordringend aan. Dan draait hij zich om. ´Betty, je zoon!´
07-02-08
Geen opmerkingen:
Een reactie posten