Henri I was de onbetwiste koning van mijn kindertijd. En, hoe ouder ik wordt, hoe meer hij die rol blijkt te hebben vervuld. Niet alleen als de opa die alles wist en werkelijk alles kon maar zeker ook als baken in een zeer woelige zee. Mijn meest gelukkige jeugdherinneringen zijn dan ook aan Amsterdam en onze logeerpartijen daar. Van meneer van der Lee, een buurman van O&O (=Opa & Oma) die ons altijd Italiano gaf tot de uitjes naar Volendam in de ´witte broekenparade´ en de Linaeushof, toen nog een ´gewone´speeltuin. Iets anders wat ´Amsterdam´zo speciaal maakte is dat wij kleinkinderen op zolder, tussen de scheepskisten, ons eigen huis hadden. Met eigen meubeltjes, huisraad, echt elektrisch licht en een van een plaat triplex vervaardigde voordeur met een luikje dat open kon, een echte koperen brievenbus en zelfs een elektrische bel. Als we kwamen logeren verstopte oma altijd ergens in ons huis Jan Hagel-koekjes en het was de sport die dan zo snel mogelijk na aankomst te vinden. En tegelijkertijd keken we wat opa deze keer aan het al zo rijke comfort van ons huis had toegevoegd. Want zo was opa. Elke keer was er iets nieuws en alles was, in onze kinderogen, allemaal even bijzonder. Want opa was bijzonder. Niet alleen omdat hij onze opa was maar ook omdat hij werkelijk alles kon repareren. Op elke tocht vanuit Den Haag naar de Watergraafsmeer ging er wel iets mee dat gerepareerd moest worden. Opa nam dat dan in ontvangst, zette zijn bril op het puntje van zijn neus, keek er heel geleerd naar en bromde dan dat hij nog wel er wel eens naar zou kijken. Hij had nog wel wat liggen om het te repareren, een ´vermikkie´. En de volgende ochtend was het dan ook gerepareerd. Met behulp van onderdelen die hij meestal bij het grofvuil had gevonden en zeker niet conform KEMA-keur maar het deed het altijd. En blééf het ook doen, zelfs al was het zijn economische levensduur al héél lang voorbij. Bewijs daarvan kreeg ik verleden week toen ´Opa´s lamp´ het opeens niet meer deed. Deze tot elektrische lamp omgebouwde melkglazen olielamp is eigenlijk van Pa maar qua ´design´ past hij niet in de Haegsche Inrichting en dus ben ik benoemd tot schatbewaarder. Na enig onderzoek bleek een draadbreuk de oorzaak. Het door opa gebruikte goudkleurige twee-draads snoer (hoezo randaarde?), maar dat kan ook oorspronkelijk wit geweest zijn en door jarenlange blootstelling aan nicotine tot deze kleur verworden, bleek verdroogd en gebroken. Bij het uiteenhalen van de lamp trof ik diverse typische ´opa-oplossingen´ aan. Een van een stuk plastic buis gemaakte fittinghouder en het snoer zat aan de lamp vast met een met stof omwikkeld stukje ijzerdraad. Een oplossing die, gezien de gebruikte materialen, zéker veertig jaar ongestoord heeft gefunctioneerd.
Weggooien deed opa niet. Je kon alles zeker nog ooit wel een keer ergens voor gebruiken en dan meestal op een plek en een manier die de oorspronkelijke ontwerper nooit zou hebben bedacht. Zo was oma de enige die een speciaal voor háár aangebrachte ´poubelle´ in de auto had. Gemaakt van oranje hard plastic met een witte klep en vastgeschroefd tegen de zijkant van de middenconsole ontving hij jarenlang trouw snoeppapiertjes en de schillen van de door oma liefdevol geschilde appels op weg naar Frankrijk.
Telefoneren deed opa in de gang. En als iemand van de familie ´uut ´t Hoge Noord´n´ belde kon oma meeluisteren d.m.v. een van een oude babyfoon gemaakt meeluisterapparaatje in de woonkamer. Krakend, dat wel, maar dat hoorde zo. Veendam was dan ook héél ver weg in mijn kinderogen.
23-07-07
Geen opmerkingen:
Een reactie posten